Glatz, een graafschap, tot de Pruissische provincie Silezië behoorende, omvat de arrondissementen, Glatz, Habelschwerdt en Neurode van het district Breslau en telt op nagenoeg 30 □ geogr. mijl ongeveer 175000 inwoners, die meerendeels de R. Katholieke godsdienst belijden. Het had weleer verschillende gebieders, waaronder ook de koningen van Bohemen.
Ladislaus, koning van Hongarije en Bohemen, veroorloofde in 1453 aan den toenmaligen Koning Georg Podiebrad, de heerlijkheid Glatz in te lossen van Wilhelm von Leuchtenberg, en Keizer Frederik III verhief haar in 1462 ten behoeve der zonen van Podiebrad tot een graafschap. Toen laatstgenoemden de nagelatene bezittingen verdeelden, verviel in 1472 het graafschap aan Hendrik de Oudere, hertog van Münsterberg en Frankenstein, wiens zonen haar aan hun zwager, graaf Albrecht von Hardegg, verkochten. Nadat zij sedert 1534 als onderpand van de eene hand in de andere was overgegaan, bragt Koning Ferdinand haar in 1561 weder aan de kroon van Bohemen.
Zij bleef hier aan verknocht totdat Koning Frederik II haar te gelijk met Silezië in 1472 veroverde en in haar bezit bevestigd werd door den Vrede van Breslau, en daarna door dien van Hubertusburg in 1763, hoewel de Oostenrijkers zich in 1760 van het graafschap hadden meester gemaakt. Kerkelijk behoort het echter nog altijd tot het bisdom Praag.
Het graafschap vormt, als verbindende schakel tusschen de Sudeten en het Reuzengebergte, een vierkant hoogland, door Silézië, Bohemen en Moravië omgeven. De randgebergten zijn ten oosten het Reichensteiner of Silézische grensgebergte en aan de overzijde van de Neisze het Uilengebergte, ten noorden het Bergland van Schweidnitz, ten westen de Hooischuur en aan de andere zijde van den Nachod-pas het Habelschwerdter gebergte, en ten zuiden het Glatzer Sneeuwgebergte met den Grooten Sneeuwberg (1400 Ned. el hoog), de waterscheiding van de rivieren, die naar de Oostzee en de Zwarte Zee vloeijen en de plaats, waar zich de bronnen bevinden van de March en van de Glatzer Neisze.
Het centrale bergland van Glatz is eene hoogvlakte ter hoogte van 300 Ned. el, door de Glatzer Neisze met hare talrijke zijrivieren besproeid, meer geschikt voor veeteelt dan voor landbouw, en rijk in geneeskundige bronnen, steenkolen en hout. Voorts heeft men er linnen- en katoenspinnerijen en weverijen, alsmede glasblazerijen. Het arrondissement Glatz, in 1855 van het arrondissement Neurode gescheiden, heeft op ruim 9½ □ geogr. mijl ongeveer 70000 inwoners. Op zijn gebied liggen de 3 steden Glatz, Reinerz en Lewin.
De stad Glatz, in het Boheemsch Kladsko, eene sterke vesting, ligt 10½ geogr. mijl ten zuidzuidwesten van Breslau op den linker oever van de Neisze, tusschen den mond der Biela en dien der Steina, en verrijst met haar oudste gedeelte aan de helling van een berg, op wiens top de citadèl is gebouwd. Het hoogste gedeelte van deze sterkte is in het geheele graafschap te zien, en van haren toren geniet men een ruim uitzigt over de omstreken. Nadat Pruissen Glatz in bezit genomen had, werden de oude vestingwerken versterkt en tegenover de stad, op den regteroever der Neisze en op den top van den Schäferberg, een nieuw kasteel gesticht.
Het dal der Neisze kan geïnundeerd worden. Op de beide oevers der rivier heeft men voorts geretrancheerde kampen aangelegd, die eene positie opleveren voor 6tot 10000 man en het bombardéren der stad van de nabijgelegene hoogten verhinderen. De stad telt (met 2000 man garnizoen) slechts 12000 inwoners, eene Protestantsche kerk, 3 R. Katholieke kerken, 2 nonnenkloosters, een gymnasium en een militair hospitaal. Er zijn onderscheidene fabrieken en vooral belangrijke brandewijnstokerijen. — De stad is meermalen belegerd en veroverd, inzonderheid in den Dertigjarigen Oorlog. In den Silézischen Oorlog viel zij in 1742 bij capitulatie in de handen van de Pruissen, en in 1760 werd er door Loudon de citadèl bij verrassing veroverd. Ook in 1807 was zij haren val nabij, die door den Vrede van Tilsit werd verhoed.