Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 19-03-2018

Breslau

betekenis & definitie

Breslau, in het Poolsch Wraclaw, de hoofdstad van de Pruissische provincie Silézië en van het evenzoo genoemde district, het­welk op ruim 248 □ geogr. mijlen 1.364.000 inwoners telt, is de tweede stad in de Pruissische monarchie en ligt met hare 172.000 zie­len onder 51°6' N.B. en 14°42' O.L. van Parijs, ongeveer 150 Ned. el boven de opper­vlakte der zee.

Zij verheft zich op eene uit­gebreide vlakte, ten zuiden door de Sudeten en ten noorden door de heuvelen van Trebnitz begrensd, op beide oevers der hier reeds lang bevaarbare Oder, die er de Ohle op­neemt en onderscheidene eilanden vormt. De stad heeft de gedaante van een langwerpig vierkant en van het marktplein loopen vier ruime straten naar even zoovele hoofdpoor­ten, terwijl er nog twee kleinere poorten zijn. Zij bestaat uit de eigenlijke stad en 5 voorsteden. De beide oevers van de Oder zijn er door eene houten brug verbonden, en de stad telt daarenboven over de kleinere armen der rivier een aantal van 120 bruggen. Tot de marktpleinen der stad behooren de groote Ring met een ruiterstandbeeld van Frederik de Groote, door Kisz vervaardigd, het Blücher-plein met een metalen stand­beeld van Blücher door Rauch, de Nieuwmarkt met het standbeeld van Neptunus en eene fontein, en het Tauenzienplein met een marmeren gedenkteeken van generaal Tauenzien door Schadow. Vele straten der eigenlijke stad zijn krom en naauw, maar die der voorsteden breed en regt; alle zijn uitmuntend geplaveid en bijna alle van trot­toirs voorzien.

Er zijn 30 kerken, onder welke zich 20 R. Katholieke bevinden. Hier­toe behoort de dom van St. Jan, tegen het einde der 15de eeuw in spitsboogstijl opge­trokken en later in renaissance-stijl voltooid, met 20 kapellen en vele kunstgewrochten en kostbaarheden, terwijl sommige andere kerken — zooals de nieuwe Michaëliskerk in spitsboog­stijl — zeer bezienswaardig zijn.

De grootste Evangelische kerk is die van St. Elisabeth met een toren ter hoogte van ruim 100 Ned. el, eene groote klok, een beroemd orgel en fraaije schilderijen op glas. Daarenboven vindt men er 18 synagogen en ééne in aanbouw (1871). Andere belangrijke gebouwen zijn het raadhuis, het universiteitsgebouw, het regéringsgebouw, het hof van appèl, de biblio­theek, de schouwburg, het Belvedère, het Trinitas-hospitaal, het ziekenhuis Bethaniën, enz., terwijl er in 1862 een Zoölogische tuin is gesticht.

Breslau is de zetel van een vorst­bisschop, van een gouverneur en commandérend generaal van Silézië, van een Evan­gelisch Consistorie, van een Hof van Appèl, van eene Munt enz. Tot de wetenschappe­lijke inrigtingen behoort er in de eerste plaats de Universiteit, in 1702 gesticht en later aan­merkelijk uitgebreid, met eene bibliotheek van 300.000 deelen, eene sterrewacht, een botanischen tuin, een muséum voor natuur­lijke historie, een kabinet van physische in­strumenten enz., 900 tot 1000 studenten en meer dan 90 leeraren. Er zijn 5 seminariën en 4 gymnasiën, twee middelbare scholen, een paar kweekscholen voor onderwijzers, twee meisjesscholen voor meer uitgebreid lager onderwijs, eene nijverheidsschool, eene handelsschool, 61 volksscholen en vele bijzon­dere scholen. Ook heeft men er kunstenaars­- en kunstvereenigingen, terwijl de journali­stiek er vertegenwoordigd wordt door 4 staat­kundigen dagbladen, een maandschrift en meer dan 30 kleinere bladen. Men heeft er voorts een Silézisch genootschap, bijna 50 andere genootschappen, en vooral eene menigte in­stellingen van liefdadigheid, die te zamen wel 70 vereenigingen en een aanzienlijk kapitaal be­zitten. Ook is er thans (1871) een waterwerk in aanbouw, dat de stad van gefiltreerd water zal voorzien en waarvan de kosten van aan­leg begroot zijn op 800.000 thaler.

De bloei der stad laat zich opmaken uit de vermeerdering der bevolking, daar deze in 1790 nog geen 55.000 zielen telde, terwijl dat aantal in 1867 bijna 172.000 bedroeg en bij den aanvang van dit jaar (1871), na de inlijving van een 6-tal gehuchten, op 193.000 werd geschat. Daarvan behooren 58% tot de Protestanten, 33% tot de R. Katholieken, en 7% tot de Israëlieten. De nijverheid is er thans van de boeijen van het gilde-wezen ontslagen. Men heeft er een groot aantal fa­brieken, vooral tot het bereiden van verf­stoffen, — voorts azijn-, hoeden-, tabaks-, tapijt-, laken- en katoenfabrieken, suiker­fabrieken en suikerraffinaderijen, 100 likeur­stokerijen, 81 bierbrouwerijen, groote machinen- en waggons-fabrieken enz. Het aantal fabrieken, die met stoom werken, neemt gesta­dig toe. Belangrijk zijn vooral ook de fabriek van Rehorst voor schrijnwerkerswaren, en de fabrieken van piano’s en biljarten.

Breslau is wegens hare ligging aan eene bevaarbare rivier, in het midden van een volkrijk en welbebouwd gewest en aan de groote spoorwegverbinding tusschen de Noord- ­en Oostzee, de Donau-landen en de Adriatische zee, alsmede wegens het bezit van eene beurs, banken en groote kapitalen, het tooneel eener belangrijke handelsbedrijvigheid. De wolmarkt is er een der grootste van Duitschland, — er wordt gemiddeld voor 10 millioen thaler omgezet, daar men er de wol aanvoert uit Silézië, Polen, Galicië, Bohemen en Moravië, ja, zelfs uit Hongarije en Rusland; in 1869 werden er 123.000 tolcentenaars wol verkocht. Voorts wordt er veel handel gedreven in linnen, zink, ijzer,lood, arsénik enz. Op de markt vindt men veel slagtvee, graan, peulvruchten, raap- en lijnzaad, vlas, tabak, hop, meekrap enz. De vaart op de Oder, die door het Mülroser kanaal met de Spree en zoo met de Havel en de Elbe verbonden is, vereischt meer dan 1200 sche­pen. Er zijn 5 jaarmarkten en 2 kermissen.

De stad is door een gordel van fraaije wandelplaatsen omgeven, en de schouwburg behoort er tot de beste van Duitschland; ook worden er gedurig harddraverijen en tentoon­stellingen gehouden, terwijl het er niet ont­breekt aan zalen voor zangvereenigingen en muziekgezelschappen, zomer- en wintertuinen enz. Ook lokt menig bevallig plaatsje in de nabijheid van Breslau tot de vermaken van het buitenleven uit.

Volgens den Poolschen geschiedschrijver Dlugosz werd Breslau of Wratislaw in 978 door een hertog Miecislaus gesticht, terwijl zij in de kroniek van bisschop Ditmar van Merseburg op het jaar 1000 reeds voorkomt als eene aanzienlijke stad. Toen heerschte er de Poolsche hertog Boleslaw, die een groot gedeelte van Silézië veroverd had. Onder diens kleinzoon Kasimir I werd Breslau de hoofd­stad van Silézië, en in 1052 werden er het kasteel en de hoofdkerk gebouwd, waarna de Silézische bisschoppen er hun zetel vestigden. Onder keizer Frederik Barbarossa werd Silézië van Polen gescheiden en Breslau tot residentie en een zelfstandig hertogdom verheven. In 1200 en 1241 werd zij door de Mongolen in brand gestoken. Na den dood van Hendrik V ver­viel zij aan Bohemen, en nadat zij in 1342 en 1344 beide malen op den 8sten Mei geheel en al door de vlammen verwoest was, deed Karel IV haar naar een nieuw bestek verrijzen. Ten tijde der Luxemburgsche koningen werd zij eene vrije rijksstad, en in den aanvang der 15de eeuw onstond er verdeeldheid tusschen het volk en de aristocratie.

Het oproer van 1418 kostte aan vele raadsleden het leven, terwijl in 1421 op last van keizer Sigismund 21 oproerlingen werden ter dood gebragt. Ge­durende de 14-jarige regéringloosheid na den dood van Albrecht II bood Breslau weêrstand aan Georg Podiebrad, koning van Bohemen, en aan de benden der Hussieten, en wierp zich eindelijk in de armen van den Paus en van Matthias Corvinus, koning van Honga­rije. Laatstgenoemde legde haar eene zware schatting op, en na zijn dood keerde zij tot Bohemen terug en kwam in 1527, na den dood van koning Lodewijk in den slag bij Mohacz, onder het gezag van diens opvolger Ferdinand van Oostenrijk. In die dagen opende zij hare poorten voor de Hervorming, bleef in den Dertigjarigen oorlog ongedeerd en wist in 1648 hare stedelijke regten en de godsdienstvrijheid te handhaven. Wèl waren er tijdens de bijna 100-jarige heerschappij van Oostenrijk de Jezuïeten ijverig werkzaam, maar Frederik II van Pruissen maakte daar­aan een einde. Hij bezette de stad den 10den Augustus 1741 en verhief haar tot de derde hoofdstad van zijn rijk, waarna de Vrede, den 11den Junij 1742 aldaar gesloten, de kroon zette op den eersten Silézischen oorlog.

Nu moest de stad afstand doen van sommige souvereiniteits-regten, doch de Koning vergunde haar het behoud van vele vrijheden. Gedu­rende den Zevenjarigen oorlog werd in hare nabijheid een slag geleverd (22 November 1757) en zij zelve belegerd (Julij 1760). Op eene treurige wijze werd zij in hare ontwik­keling gestuit, toen zij zich in 1806, na eene kortstondige en hardnekkige verdediging, aan de Franschen moest overgeven, die haar tot in het najaar van 1808 bleven bezetten. Toen het Duitsche volk zich tegen Frankrijk’s dwin­gelandij verhief, was Breslau eenigen tijd de residentie des Konings, en aldaar vereenigden zich talrijke vrijwilligers, ter bevrijding des vaderlands. Na den slag bij Bautzen wa­ren de Franschen van 1-13 Juni nogmaals meester van Breslau, want zij bezat sedert 1806 geene vestingwerken meer, welke laat­ste na den Vrede van Parijs in wandelplaat­sen zijn herschapen.

Het Duitsche bisdom Breslau is volgens Dlugosz in 965 of 966 gesticht. In 1000 wordt door Ditmar een bisschop Johann van Breslau vermeld. Het bisdom was in de 14de eeuw zelfstandig onder het onmiddellijk opzigt van den Paus en werd wegens zijn rijkdom “het gouden bisdom” genoemd. Later verminderde die grootheid door den Hussieten-oorlog en door binnenlandsche verdeeldheden, doch zijn glans nam weder zoodanig toe, dat het in de 16de eeuw, tegen hooge geldsommen, door het kapittel aan vreemdelingen werd opgedragen. Sedert de 17de eeuw viel het ten deel aan Keizerlijke prinsen of aan andere telgen van regérende vorstenhuizen. Door den Vrede van 1742 verviel het bisdom met de Silézische bezittingen aan Pruissen, en een klein gedeelte daarvan strekte zich over Oostenrijksch gebied uit.

De toenmalige bis­schop, graaf von Sinzendorf, kardinaal der R.K. kerk, was derhalve vasal van Pruissen en van Oostenrijk. De Koning van Pruis­sen hield het regt van benoeming van bis­schoppen aan zich en droeg de beslissing over geloofszaken op aan eene geestelijke Synode. Na den dood van laatstgenoemden bisschop plaatste hij er den graaf von Schaffgotsch als diens opvolger, maar verwijderde dezen, als een begunstiger van Oostenrijk, in 1758, terwijl onder den volgenden bisschop, den vorst von Hohenlohe, het bisdom gesecu­lariseerd werd. Van 1817 tot 1823 bleef de bis­schoppelijke zetel onbezet, maar daarna werd het bisdom, volgens het concordaat, weder door bisschoppen bestuurd. Het gebied van het bisdom bevat geheel Pruissisch Silézië met uitzondering van Glatz, Iägerndorf en Troppau, een gedeelte van Oostenrijksch Si­lézië en de R.K. gemeenten van Branden­burg en Pommeren.

Het hertogdom Breslau ontstond in den tijd van keizer Frederik I, toen deze zich be­ijverde om aan de zonen van den verdreven hertog Wladislaw II althans Silézië terug te geven. De oudste van die zonen, Boleslaw de Lange (Altus), de getrouwe reismak­ker van Frederik, verkreeg Midden-Silézië met Breslau. Nadat de afstammelingen van dezen geruimen tijd geregeerd hadden, werd het her­togdom onder de leenheerlijke bescherming gesteld van Johann, koning van Bohemen; deze nam het in 1335 in bezit, en de ge­schiedenis des lands is na dezen tijd met die van Silézië vereenigd.