Gijsen

betekenis & definitie

Gijsen, (Jan van), een echt straatpoëet, geboren te Haarlem den 29sten Mei 1668 en later wever te Amsterdam, verdient vermelding om het groot aantal rijmwerken, dat hij in de wereld heeft gezonden. Hij schreef: „Alle de dichtwerken, bestaande in desselfs ernstige en boertige heldendichten (1707— 1711, 3 dln)", — „Het leven van hedendaagsche mannen (1711)”, — „Het leven van hedendaagsche vrouwen (1721)”, —„Het leven van de hedendaagsche deftige jeugd”, — „De Leidsche student in den rouw enz.”, — „De vermaaklijke Haarlemmer Hout, beplant met allerhande snakerijen (1715, 3de druk)”, — „Het vermaaklijk buitenleven (1715)”, — „’t Zuur en zoet der armoed (1714)”, — „Goeden tijd (1711)”, — „Het vrolijk gezelschap der negen zanggodinnen (5de druk, 1724)”, — „Afgeperste wederlegging der Poëtenstrijd”, — „Gestadige ongesteldheid des werelds (1715)”, — „De betooverde geldkist (1712)”, — „De ossemarkt of ’t vervolg van de varkensmarkt (1712)”, — „De varkensmarkt (4de druk, 1717)”, — „De Vreeden op haar Zeegen enz. (1714)”, — „Het houwelijk van Jordens en Baafjen of de bedrogen konstverkooper (1714)”, — „Bruilofts tafelspel (1708)”, — „Zamenspraak tusschen de Hollandsche Maagd en den Vrede (1713)”, — „Alle de gedichten, welke gediend hebben tot versiering van de Antwerpsche courant (dl 1—9)”, — en „Amsterdamsche Mercurius (1711—1722, 10 dln)”, — waarin hij het courantennieuws en de achterbuurtsvoorvallen in kreupelrijm vermeldt. Hij overleed den 22sten Januarij 1722.