Gijsbert Japiks, een uitstekend Friesch dichter, die hoofdzakelijk verzen in de landtaal heeft uitgegeven, behoorde tot het geslacht der Holckama's en werd geboren in 1603 te Bolsward, waar zijn vader schrijnwerker, doch tevens burgemeester was. De zoon bezocht er de Latijnsche school en werd vermoedelijk tot de beoefening van het Friesch opgewekt door den toenmaligen stadssecretaris Sibren Tjeerds Siccama, een verdienstelijk regtsgeleerde. Nadat hij te voren elders was werkzaam geweest, werd hij in 1637 benoemd tot hoofdonderwijzer en voorzanger in zijne geboortestad. Door het verlies van zijne echtgenoote en van 5 zijner 6 kinderen getroffen, zocht hij troost in het overbrengen eener verhandeling van Philippe de Mornay „Over de moeiten en ellenden des ondermaanschen levens” in de Friesche taal, alsmede in het vertalen van een aantal Psalmen.
Van zijn overgebleven zoon Salves, die zich als heelmeester op Ameland had gevestigd, ondervond hij veel verdriet, en toch was het voor den zwaarbeproefden vader een geweldige slag, toen ook deze op 25-jarigen leeftijd door de pest werd weggerukt. Bij voortduring zocht hij zijn harteleed te verzachten door het vervaardigen van gedichten, totdat hij in 1666 overleed. Die gedichten zijn 2 jaar na zijn dood te Bolsward uitgegeven onder den titel: „Gijsbert Japix Friesche rijmlerijen; in trije dielen forschaet: d’eerste binne ljeafd in bortlycke mingeldeuntjes: ’t oorde sinte gemiene acf huwzmanne petear in ore katerije: ’t efterste iz hymmelsch harpluwd.” Een tweede druk verscheen te Leeuwarden in 1681, terwijl de laatste in 1821—1824 bezorgd is door Epkema, die er een woordenboek aan toegevoegd heeft. De gedichten van Gijsbert Japiks onderscheiden zich door oorspronkelijkheid, welluidendheid en een diep gevoel. Tot de voortreffelijkste behooren voorzeker, „Friesche Tjerne” met het zoetvloeijende slotvers: „Swiet, ja, swiet iz ’t, oere miete, ’t Boaskien fore jonge lie, enz.”, en „Tjesck-moars see-angste”.
Hij was bekend met het Latijn en Grieksch en onderscheidde zich door een zuiveren smaak, hoewel hij in het laatst van zijn leven tot eene onsmakelijke zamenkoppeling van woorden verviel. Zijne spreuk was „Sluecht en rjuecht”. Den 7den Julij 1823 is met groote plegtigheid in de Martini-kerk te Bolsward zijn marmeren borstbeeld geplaatst, vervaardigd door den beeldhouwer Gabriël. Duurzamer gedenkteeken echter is voor hem opgerigt door H. J. Halbertsma in zijne „Hulde aan Gijsbert Japiks (1827, 2 stukken)”.