Gas noemt men in het algemeen zulke veerkrachtige vloeistoffen, welke ook bij eene aanmerkelijke drukking en eene niet al te groote verlaging van temperatuur in een luchtvormigen toestand blijven, terwijl zoodanige, welke bij gemelde omstandigheden dien toestand verliezen en tot dropvormige vloeistoffen verdigt worden, den naam van damp dragen. De grenzen tusschen gas en damp zijn echter niet met juistheid afgebakend. De meeste gassoorten kan men trouwens onder eene aanmerkelijke drukking en sterke afkoeling in dropvormigc vloeistoffen herscheppen, en slechts weinige, zooals zuurstof, waterstof, stikstof, kooloxydegas en stikstofoxydegas, hebben daaraan weêrstand geboden, — vermoedelijk omdat de gebezigde drukking en afkoeling nog niet voldoende waren. Voorheen meende men, dat alle luchtvormige vloeistoffen in aard weinig of niet verschilden, en eerst in het midden der voorgaande eeuw bleek het, dat er tusschen die vloeistoffen evenzeer onderscheid bestaat als tusschen de dropvormige.
Elk gas bezit een soortelijk gewigt, en dit laatste is honderde malen kleiner dan dat van water. Alle gassen zijn doorzigtig en de meeste kleurloos, zoodat men ze dan alleen onderscheiden kan, wanneer zij in de gedaante van luchtbellen door dropvormige vloeistoffen heendringen. De digtheid der gassen wordt bepaald door de Wet van Mariotte zij is onder gelijke omstandigheden evenredig aan de drukking, waaraan zij zijn blootgesteld, terwijl voorts alle gassen bij dezelfde warmte, onder dezelfde omstandigheden, nagenoeg eene gelijke uitzetting ondergaan, bijvoorbeeld de dampkringslucht bij eene verwarming van het vriespunt tot het kookpunt eene uitzetting van 0,3665 van de ruimte, welke zij bij het vriespunt besloeg. Vele gassoorten worden door water en andere vloeistoffen opgeslorpt; ook door de oppervlakte van vaste ligchamen worden zij aangetrokken en wel eens zeer sterk vastgehouden.