Synoniemen zoeken
Synoniem van gang
Synoniem van 'n ander trefwoord
Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
gang
gang - langgerekte, geheel of grotendeels overdekte ruimte in een gebouw of onder de grond, die is bestemd om doorheen te lopen. Een dasse-, vosseof konijnehol wordt bereikt via een pijp. Grote gebouwen hebben ruime corridors. Een wandelgang is breed en bevindt zich in een gebouw waar wordt vergaderd; in de pauzes wandelt men er. Zo'n wandelgang heet couloir als het gebouw een parlementsgebouw is. Mijnen zijn toegankelijk via mijngangen. Een mijngalerij of galerij is zo gegraven, dat hij steeds in dezelfde laagafzetting blijft. Een onderaardse gang in een hoofdwal van een vestingwerk heet een poterne. Tussen gebouwen, vooral tussen huizenblokken, lopen brandgangen als vluchtwegen bij eventuele brand.
Zie: doorgang; galerij.
Handwoordenboek synoniemen
J.V. Hendriks (1898)
Gang
Een tot verkeer of vervoer gebezigde ruimte. Weg duidt in het algemeen de verbindingslijn aan, die men zich tusschen twee plaatsen denkt, de voor verkeer of vervoer aangelegde ver¬binding. Baan is een vlakke weg, ook de weg waarlangs een lichaam zich moet voortbewegen; de loopbaan of baan van een komeet. Straat heetten oorspronkelijk de breede, geplaveide hoofd wegen tusschen de huizen in de steden of dorpen. De doorgaans smalle dwarsstraten, die de hoofdstraten doorsnijden en met elkander verbinden, noemt men stegen. Steg, dat alleen in de verbinding weg noch steg gebruikt wordt, was hetzelfde als steeg, dat vroeger meer algemeen een weg, waarlangs men gaan kan, beteekende. Paden zijn buiten, wat in de steden de stegen zijn; het zijn veelal smalle wegen, alleen voor voetgangers geschikt; in tegenoverstelling van een rijweg spreekt men van een voetpad. Loopt een smal pad tusschen huizen of tuin¬muren enz. door, dan bezigt men ook het woord gang. Vooral is dit in den vestingbouw het geval: mijngangen, onderaardsche gangen. Heerbaan en heerweg — thans dikwijls heereweg geschreven of uitgesproken — waren oorspronkelijk de hanen of wegen, waarlangs de legers zich bewegen konden, vervolgens zijn het de benamingen voor de groote, breede hoofd wegen ge¬worden. Pad en weg worden ook overdrachtelijk gebruikt: de wegen der Voorzienigheid; het eerste voor levenswandel: het pad der deugd, de paden der goddeloozen. Heeft een kleine nauwe straat slechts een ingang dan noemt men haar een slop.
Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
gang
gang - zelfstandig naamwoord
1. lange smalle ruimte waar deuren op uit komen
♢ het toilet is in de gang
2. overdekte weg
♢ hij ontsnapte door een onderaardse gang
3. onderdeel van de maaltijd
♢ een maaltijd met drie gangen
4. het verder gaan, het doorgaan
♢ er zit geen gang in dit project!
1. iets in gang zetten
[ervoor zorgen dat het gebeurt]
2. een gesprek, discussie etc. op gang brengen
[ervoor zorgen dat het plaatsvindt]
3. aan de gang gaan
[beginnen]
4. het feest is nog in volle gang
[het wordt nog vrolijk voortgezet]
5. de gang der mensheid, der geschiedenis
[de ontwikkeling ervan]
6. op gang brengen (gesprek, discussie)
[zorgen dat het zich plaatsvindt, zich ontwikkelt]
7. op gang komen
[snelheid of vorm krijgen]
5. ontwikkeling van gebeurtenissen
♢ de vergadering is nog aan de gang
1. hem op gang helpen
[hem helpen te beginnen]
2. ga je gang
[doe het maar]
3. een vreemde gang van zaken
[het gaat op een vreemde manier]
4. hij zette er flink de gang in
[flink vaart maken]
5. zijn eigen gang gaan
[zijn eigen zin doen]
6. zijn gangen nagaan
[controleren hoe hij leeft en wat hij doet]
7. aan de gang gaan met iets
[ermee beginnen]
8. iets in gang zetten
[het laten werken]
9. ik kan wel aan de gang blijven!
[protest als je iets steeds opnieuw moet doen]
10. op gang komen
[goed beginnen te lopen]
6. snelheid
♢ je moet een beetje gang maken, anders komt het nooit af
1. op gang komen
[de vereiste snelheid bereiken]
7. manier van doen
♢ hij trekt zich van niemand wat aan en gaat gewoon zijn gang
1. ga je gang
[je mag het doen of je mag ermee doorgaan]
2. zijn goddelijke gang gaan
[zijn eigen zin doen, zonder verantwoording af te leggen]
3. met iets aan de gang gaan
[ermee beginnen]
4. goed aan de gang zijn
[flink aan het werk zijn]
5. ik kan wel aan de gang blijven!
[verzuchting bij een herhaald verzoek]
6. moeizaam op gang komen
[aan het werk komen]
7. je eigen gang gaan
[de dingen op je eigen manier doen, zonder je iets van anderen aan te trekken]
8. het gaan van mensen of dieren, hun manier van lopen
♢ de eend heeft een waggelende gang
1. je gang vertragen of versnellen
[langzamer of sneller gaan lopen]
2. aan de gang brengen
[verder laten gaan]
9. het ergens heen gaan
♢ het bezoek aan mijn zieke opa was een moeilijke gang
1. de gang naar Canossa maken
[boete doen voor het oog van iedereen]
2. de gang naar de rechter maken
[een zaak door de rechter laten beslissen]
3. iemands gangen nagaan
[onderzoeken wat hij doet]
10. het snel voortbewegen
♢ van de heuvel af hadden we een behoorlijke gang
1. er gang achter zetten
[sneller voortgaan, haast maken]
11. het te werk gaan, uitvoeren
♢ Daisy gaat altijd gewoon haar eigen gang
1. ga je gang
[je hebt toestemming om ergens mee te beginnen of door te gaan]
2. iemand zijn gang laten gaan
[hem zijn plan (verder) laten uitvoeren]
3. je goddelijke gang gaan
[je eigen zin doen en je van niemand iets aantrekken]
4. iemand aan de gang helpen
[hem aansporen iets te gaan doen]
5. weer aan de gang komen
[weer een baan krijgen]
6. (weer) aan de gang zijn
[bezig zijn]
7. ik kan wel aan de gang blijven
[dit gaat te ver, dat wijs ik af]
8. goed, moeilijk etc. op gang komen
[in actie komen]
Zelfstandig naamwoord: gang
de gang
de gangen
het gangetje
Synoniemen
continuïteit, voortgang