Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 19-03-2018

Basalt

betekenis & definitie

Basalt is eene alge­meen ver­spreide vul­kanische rots­soort en on­derscheidt zich dooreen aanmerkelijk soortelijk gewigt, eene donkere kleur en zijne vermenging met groen of geel olivien. Het vormt fraaije kegelvormige bergen in den omtrek van Teplitz, bij Zittau in Saksen, in het Rhöngebergte, in het zuiden van Hessen enz.

Men heeft dit gesteente langen tijd voor eene enkelvoudige, digte delfstof gehouden, daar men zijn zamenstel niet met het bloote oog kan onderscheiden. Door zijn overgang in doleriet, dat blijkbaar uit verschillende delfstof­fen bestaat, kwam men eerst op het vermoeden, dat ook het basalt een mengsel dier delfstof­fen kon wezen, en dit vermoeden is door een microscopisch en scheikundig onderzoek volkomen bevestigd. Het basalt is een meng­sel van labrador (eene soort van veldspaat), augiet en magneetijzer- erts. In zijne zwarte, digte massa, dikwerf tot zuilen gespleten, on­derscheidt men vaak duidelijk afzonderlijke korrels of kristallen van olivien, magneetijzer- erts of augiet, en ook wel eens van hoornblende, glimmer enz.

Het basalt gaat langzaam over in doleriet, en in den tusschentoestand heeft men het gesteente met den naam van anamesiet be­stempeld. Basalt, anamesiet en doleriet zijn mineraal-mengsels van dezelfde bestanddeelen, maar in ongelijke verhoudingen. Zij be­vatten 83—61 °/0 kiezelzuur, 10^—24 °/0 aluin­aarde, 8 -26 % ijzeroxyde en ijzeroxydule, 2—15 % kalkaarde, I—12 °/0 talkaarde, 1—3 % kali, 1—9 °/ natron en 0—4 % water. Hieruit zien wij, dat de verhoudingen van het mengsel zeer ongelijk kunnen wezen.

Onder basalt in eigenlijken zin verstaat men alleen de digte, zwarte soort van dit mengsel; maar tot de basaltgesteentenin het algemeen behooren, behalve anamesiet en doleriet, ook nog een aantal andere, zoo- als porfierachtig, blaauwvormig, amandel­steenachtig en wakvormig basalt.

Het basalt wordt porfierachtig door inge­sprenkelde kristallen van augiet of hoornblende; het gesteente is vaak blaasvormig aan de oppervlakte van lavastroomen, want

lava is niets anders dan basalt of do­leriet, dat in den jongsten tijd uit de vuur spuwen­de bergen drong. Wan­neer die bla­zen later met andere ge­steenten ge­vuld zijn, noemt men het basalt amandel­steenachtig.

Wakvormig is het basalt in een ver­weerden toe­stand.

Zeer merkwaardig is de zui lenvorm van het echte basalt. Reusachtige basaltgevaarten bestaan somtijds uit regelmatige 4- tot 9-zijdige zuilen (fig. 1), en deze zijn dikwijls ook weder verdeeld in geledingen of in gelijkmid-delpuntige schalen (fig. 2). Zulk eene splij­ting der massa in zuilen is steeds het ge­volg van hare zamentrekking, hetzij we­gens het afkoelen van het gloeijend-vlocibaar gesteente, hetzij wegens het uitdroogen van het vochtig gevaarte. Dergelijke splijting onderscheidt zich dus wel degelijk van eene laagsgewijze vorming.

Bij de meeste gesteenten heeft zulk eene zamentrekking enkel onregelmatige barsten en scheuren ver­oorzaakt; maar bij sommige, bepaaldelijk bij zoodanige, die in een gloeijend-vloeibaren toestand hebben verkeerd, zijn die spleten regelmatig gerangschikt, zoodat zij prismati­sche zuilen, tafelvormige platen of bollen deden ontstaan. Die zuilen, platen en bollen I zijn echter geene kristallen; zjj onderscheiden zich van deze zoowel door hunne wor­ding als door hunne uitwendige gedaante en onbepaalde hoeken. De regelmatigheid dier ligchamen is het gevolg van eene natuur­kundige en geenszins van eene scheikundige werking. Men ontwaart dezelfde zuilenvor­ming , hoewel zelden fraai, ook bij por­der en groensteen, en men ziet, dat de assen der zuilen steeds loodregt staan op de groot­ste vlakken van afkoeling.

Het basalt is uitnemend geschikt voor straatplaveisel, voor het bouwen van kaden enz., en van Remagen aan de Rijn worden jaarlijks honderdduizende basaltzuilen tot dat oogmerk naar Nederland gezonden. In den handel onderscheidt men het in tafel-, zuilen- en kogel-basalt; het eerste wordt voor dijk- glooijingen, het tweede voor kaden en het derde voor bestortingen gebruikt.

Het minder vaste basalt neemt veel water uit den dampkring op en deelt het mede aan den grond, zoodat het langzamerhand eene prooi wordt der verwering. Hierdoor ont­staat eene zeer vruchtbare aarde, waarin de meeste gewassen welig groeijen. Daarom wordt het basalt in de Rijnstreken ge­malen en als mine­rale mest gebruikt.

In een gesmolten toestand levert het eene groene of bruine soort van glas, hetwelk we­gens zijne vloeibaar­heid tot vervaardi­ging van allerlei gegoten glazen voor­werpen kan dienen.

Het basalt vormt groote bergen en heuvels; vaak ver­toont het zich in koepels en in lagen en ook wel in gangen. Die bergen onderscheiden zich door hunne kegelvormige gedaante, die voorzien is van eene stompe of van eene scherpe spits. De helling dier bergen bestaat gewoonlijk uit eene reeks van terrassen met tusschenruimten van 7 tot 10 Ned. el, en dikwijls is de top des bergs op verschillende afstan­den door reusachtige basaltmuren omgeven. Hier en daar vindt men ook bergketens van basalt.

De dalen tusschen de basaltgevaarten zijn naauw en op den bodem en aan de zij­den met losse basaltblokken bedekt. Daaren­boven verheffen zich hier en daar alleen­staande basaltkoepels, zooals op den Buch- berg, wiens top eene hoogte bereikt van 1000 Ned. el boven de oppervlakte der zee. Een ander basaltgevaarte, in het Reuzengebergte gelegen, verheft zich ruim 300 Ned. el hoo- ger. Het basalt is een uitbarstingsgesteente uit het midden van het tertiaire tijdperk en heeft zich dus een weg gebaand door alle oudere gesteenten.

Over het ontstaan van het basalt hebben de geleerden geruimen tijd gestreden. Werner en zijne school beschouwden het als eene watervorming, terwijl Faujas St. Fond en anderen het voorstelden als een gewrocht der vulkanische werkzaamheid. Dit laatste werd vooral bevestigd door den Sehotschen geoloog Hutton, en zelfs Leopold von Buch, de uitstekende leerling van Werner, schaarde zich aan de zijde der vulkanisten. Zij hielden vol, dat het basalt in een gloeijend-vloeiba­ren toestand uit de aardkorst is opgeweld, en dat dit geschied is in het tertiaire tijd­perk. Het gevoelen, dat het basalt uit omge­smolten graniet is ontstaan, heeft weinig aanhangers gevonden en is ook in strijd met zijn chemisch-mineralogisch zamenstel. Vol­gens dit laatste behoort het basalt tot de uitbarstingsgesteenten, die weinig kiezelaarde bevatten en ook thans nog in de gedaante van lavastroomen uit den aardbodem te voor­schijn treden. Dat het tot de uitbarstingsge­steenten behoort, blijkt uit zijn zamenstel en uit het feit, dat het in spleten en klo­ven, ja, tusschen de lagen van oudere gesteenten is door­gedrongen , terwijl het somtijds vreem­de gesteenten om­sluit, die het bij zijne uitbarsting uit de diepte heeft medegesleept, als­mede door den invloed, dien het door zijne oorspron­kelijke hitte gehad heeft op de gesteen­ten , waarmede het in aanraking kwam.

Het heeft namelijk bruinkool in glans­kool, kalk in mar­mer herschapen. Ook vindt men in het basalt geene versteeningen. Het is waar, dat de blijken van zijn invloed op aangren­zende gesteenten vaak vruchteloos worden gezocht, maar vooral strekt de ervaring, dat men het basalt op zoo verschillende hoogten aantreft, tot een sterk bewijs voor den oorspron­kelijk vloeibaren toestand van dit gesteente. Het basalt heeft bestaande kloven gevuld en zich een eigen weg gebaand. De vulling dier kloven heeft in den regel van de benedenzijde plaats gehad; daarenboven staan de basaltlagen steeds in verband met een basaltstam, welke diep in de aardkorst doordringt en dus den eigen­lijken krater vult. Al zijn de basaltvormingen uit hetzelfde geologisch tijdperk afkom­stig , toch is het gebleken, dat basalt- en dolerietgangen door elkander heendringen.

Merkwaardig is ook het basaltconglomeraat, ook trapptuf of basalttuf genoemd. Het is eene zamenklontering van afgeronde stuk ken basalt, doleriet, wak, dikwijls vermengd met brokken kwarts, graniet, graauwak, zand­steen, kalksteen enz. en door een grijs, bruin of rood, min of meer vast, slib- of leemachtig bindmiddel vereenigd, hetwelk ontstaan schijnt te wezen door het fijngewreven gruis der drie eerste gesteenten. Die stukken zijn zeer verschillend van grootte en men vindt daarbij ook wel augiet, olivien, hoornblende, glimmer en magneetijzersteen. Wanneer het bindmiddel de overhand heeft, dan erlangt het gesteente een meer gelijkvormig, aard­achtig voorkomen en draagt den naam van basalttuf. Men vindt het aan den voet en aan de helling van basaltbergen, bijvoorbeeld in den Eifel, in het Wester wald, in Honga­rije, in Schotland enz. Eene eigenaardige soort van kalkachtig basalt verheft zich bjj Honoloeloe op een der Sandwich-eilanden. De voornaamste bouwstof voor het basaltconglomeraat is de vulkanische asch, die met vroe­ger verstijfde basaltbrokken door vuurspu­wende bergen wordt uitgeworpen.

Basan is een gebergte en gewest ten noorden van het oude Palaestina, aan de overzijde van de Jordaan ten noorden van Gilead gelegen en zich uitstrekkende tot aan den voet van den Anti-Libanon. Er verheffen zich op de bergen uitgestrekte eikenwouden en 'er zijn tevens vruchtbare weiden voor het vee. Het werd later Batanaea genoemd. Het is volgens Burckhardt tot aan de zuid­punt van het meer Gennésareth eene basalt- streek met een aantal koepels en heuvelreek­sen, waarop voorheen de steden en dorpen waren gebouwd.

< >