Fortune (Robert), een Engelschman, bekend door zijne botanische reizen, werd geboren in 1813 in de nabijheid van Berwick en legde zich met zoo goed gevolg toe op den tuinbouw, dat hij weldra bij den botanischen tuin te Edinburgh, en vervolgens in den tuin der Horticultural Society te Chiswick geplaatst werd. Op last van deze laatste begaf' hij zich naar China, doorkruiste er verschillende gewesten, en schreef: „Three years” wanderings in the northern provinces of China (1847, 2 dln)”. Hierin vindt men levendige tafereelen van het landschap, vooral met betrekking tot de flora, opmerkingen over den landbouw aldaar en belangrijke ophelderingen over de cultuur en de bereiding van thee, katoen, enz. Niet weinig echter vermeerderde hij zijne kennis omtrent China op eene tweede reis, in 1848 ondernomen met het doel om de beste theestruiken op te spoeen ten behoeve der thee-aanplantingen van de Oost-Indische Compagnie in het Himalaya-gebergte.
In Chineesch gewaad en met geschoren hoofd reisde hij van Sjang-hai langs de Tsientang stroomopwaarts naar het Bohea-gebergte, bezocht Hokooe, de stapelplaats van den handel in zwarte thee, en keerde over eene hooge bergketen, die de provinciën Kianghi en Foe-kien scheidt, terug naar de zeekust. Hij beschreef dien togt in zijn „Journey to the tea-countries of China (1851, 3 dln)”. In 1853—1856 trok hij wederom derwaarts, en gaf verslag van zijne bevindingen in zijn: „Residence among the Chinese; inland, on the coast and at sea (1857)’'. Naauwelijks bevond hij zich weder in zijn vaderland, toen het bewind der Vereenigde Staten hem uitnoodigde, om op nieuw naar China te trekken en er zaden van de theestruik en van andere gewassen te verzamelen. Hij voldeed aan die noodiging en bezocht tevens Japan, waarna zijn boek „Japan and China (1853)” in het licht verscheen.