Fischrart (Johann), genaamd Mentzer, een der merkwaardigste Duitsche schrijvers, die er in het gebruiken der taal en als hekelschrijver zijn meester nog niet gevonden heeft, werd tusschen 1545 en 1550 te Mainz geboren. Van zijne levensgeschiedenis weten wij weinig meer, dan dat hij door zijn peet C. Scheid te Worms onderwezen werd en zich voorts toelegde op de regtsgeleerdheid. Intusschen geven zijne geschriften getuigenis van zijne groote belezenheid en uitgebreide kennis. In 1750 deed hij eene reis naar Engeland, woonde achtervolgens te Frankfort en te Straatsburg, werd in 1582 advocaat bij het Rijkskamergeregt te Spiers, en in 1585 ambtman te Forbach, alwaar hij vermoedelijk tegen het einde van 1589 overleed.
Zijne talrijke werken (ongeveer 80) zijn van 1578 tot 1590 gedeeltelijk onder zijn eigen naam, gedeeltelijk onder verschillende pseudonymen (Huldrich Elloposkleros, Jesuwalt, Pickhart, enz.) in het licht verschenen. De oorspronkelijke drukken zijn echter zeer zeldzaam geworden. Intusschen zijn de beste dier geschriften naar die van buitenlandsche schrijvers bewerkt, doch deze bewerking is doorgaans zoo vrij, dat men ze als iets oorspronkelijks kan beschouwen. Hiertoe belmoren in de eerste plaats: „Aller Praktik Groszmutter (1572)”, naar de „Prognostication pantagrueline” van Rabelais, — „Affentheurlich Raupengehörliche Geschichtklitterung u. s. w. (1575)”, ook naar Rabelais, — „Podagrammisch Trostbüchlein (1577)”, — Binenkorb des Heyl. Römischen Imenschwarms (1579)” naar het Nederlandsch van van Marnix, — en „Der Heilige Brotkorb (1580)”, naar Calvijn. In deze hekelschriften geeselt hij op de koddigste wijze nu eens het zedenbederf der geestelijkheid, dan weder de dwaasheden der sterrewigchelarij, soms de verwaandheid der geleerden, of ook de verkeerdheden van het maatschappelijk leven. Daarbij behoort het hoogst koddige oorspronkelijke geschrift: „Flöhatz, Weibertratz (1574)”.
Eenvoudiger en in rijm is zijn verhaal, „Das glüchhafft Schiff von Zürich (1576)”. Ernstig zijn voorts zijne „Psalmen und geistliche Lieder (1576)”. Daarin heeft deze schrijver groote verdiensten, dat hij te midden der koddigste tafereelen steeds eene warme belangstelling openbaarde in de zedelijke grondslagen der maatschappij, in godsdienst, deugd en huiselijk leven. Hij bezat voorts een kostbaren schat van ervaring en levenswijsheid, zoodat hij zich nooit in ijdele bespiegelingen verliest, maar met krachtige trekken schetst wat hij zelf gezien en ondervonden heeft. Verwonderlijk is eindelijk zijn uitstekend talent, om de taal naar zijn wil te smeden, te kneden en naar den gang zijner denkbeelden te dwingen, zoodat hij steeds den vorm in overeenstemming bragt met den inhoud. Het meerendeel zijner werken is te vinden op de Koninklijke bibliotheek te Berlijn.