Fictie beteekent verdichting; in regten meer bijzonder, het op grond van een Wetsvoorschrift aannemen van een feit, dat in werkelijkheid niet bestaat, en aan welk feit gevolgen verbonden worden, die eigenlijk slechts aan het werkelijk voorhanden geval geknoopt konden worden. De fictie neemt iets als werkelijk bestaand aan, wat in de werkelijkheid niet bestaat, zooals de praesumtie, (het vermoeden, zie aldaar) op grond van de waarschijnlijkheid een feit als bewezen aanneemt, dat in waarheid nog niet bewezen is. Het strenge oud-Romeinsche burgerlijk regt, het eigenlijke jus civile, nam dikwijls zijne toevlugt tot het invoeren van ficties, om de als ’t ware verstijfde oorspronkelijke vormen te wijzigen naar den eisch der nieuwgeboren regtstoestanden, die door het regt geregeld moesten worden. Het burgerlijk regt werd aldus gewijzigd, en aangevuld vooral door de latere hulp van de regtspraak der praetores.
Ficties zijn verzinsels; zij nemen datgene als waar aan, wat niet waar is. Niet altijd evenwel wordt het woord gebruikt in dien strengen , afkeurenswaardigen zin. Zoo spreekt men ook in ons regt van regtspersonen, in tegenstelling van natuurlijke personen, en wil daarmede aanwijzen, alle zoodanige levenlooze wezens, die een vermogen bezitten en dus handelende in de wereld optreden, als instellingen, stichtingen enz. van allerlei aard en strekking. Zij zijn werkelijk personen, geene physieke, levende, maar toch regtspersonen; de naam gefingeerde personen wijst ons alleen daarop, dat men hun ontstaan, hun handelen en tenietgaan zooveel mogelijk gelijkstellen wil met de geboorte, het leven en den dood van menschen.