Ficus (vijg) is de naam van een plantengeslacht uit de familie der Broodvruchtplanten (Artocarpeën). Het onderscheidt zich vooral door zijnen bloemwijze. Deze is een vleezige, peervormige, gesloten bloemkoek, wiens binnenste oppervlakte bezet is met talrijke kleine, eenslachtige bloempjes. Van deze is het bloemdek 3-, 5- of meerdeelig.
De korte meeldraden der mannelijke bloemen zijn 2 of meer — zelden één — in getal; zij staan tegenover de bloemdekslippen en dragen 2-hokkige helmknoppen. Het vruchtbeginsel is één-, zelden tweehokkig en heeft een zijdelingschen stijl, die in één schuins of in 2 ongelijke tepeltjes uitloopt en hol is. De kleine nootjes worden door het vleezig en saprijk bloemdek ingesloten en vormen alzoo den brij-achtigen inhoud van den bloemkoek, die later zelf vleezig wordt. Hierbij ontstaat veelal suiker.
Dit geslacht telt meer dan 100 soorten, hoewel men sommige tot nieuwe geslachten vereenigd heeft, zooals Covellia Gasp., Urostigma Miq. Bij dit laatste heeft men Benjamina L. en F. religiosa L. gevoegd. Al die soorten zijn boomen of heesters; eenige bereiken een hoogen ouderdom, — en er zijn er ook, die uit stam en takken luchtwortels voortbrengen, welke naar den grond afdalen en weêr nieuwe stammen doen ontstaan, zoodat een enkele boom in den loop van jaren een geheel woud vormt. Zij behoren tot de keerkringsgewassen van Azië en Afrika, hoewel sommige soorten, naar de gematigde gewesten overgebragt, aldaar inheemsch geworden zijn.
F. Carica L. of de gewone vijgeboom is een heester met hartvormige, 3tot 5-lobbige, van boven ruwe bladeren. Hij is uit het Oosten afkomstig en groeit ook in het zuiden van ons werelddeel in het wild. De vijgen komen gedroogd in den handel en verschaffen een gezond en heilzaam voedsel. De beste groeijen bij Genua, in Savoye, bij Malaga en ook elders in Spanje. Hier heeft men 2 verscheidenheden, namelijk de vroege vijgen (brebas) en de eigenlijke vijgen (higos).
De eerste zijn reeds in Julij rijp, zeer groot, dun van omkleedsel, van buiten paars en van binnen purperrood, en worden alleen in verschen toestand gegeten, — de andere, die later rijp worden, zijn meerendeels voor verzending bestemd. Merkwaardig is de caprificatie der vijgen, dat is, men zorgt, dat de vijgen door eene kleine galwesp (Cynips psenes X.) gestoken worden, waarna zij aanzienlijk in grootte toenemen. — Een aantal Indische Ficus-soorten leveren kaoetsjoek, — van sommige gelijkt het melksap op koemelk (F. Saussureana Dec.), van andere is het zeer vergiftig (F. toxicaria L., ook op Java). Van het hout van F. sycomorus vervaardigde men in Egypte de duurzame doodkisten der mummies, en de ruwe bladeren van F. politoria Lam. worden door de Javaansche schrijnwerkers gebruikt tot het gladmaken van meubels. (Zie voorts Broodvruchtplanten).