Factorij noemt men eene stapelplaats of magazijn van koopwaren, door Europésche kooplieden gesticht in een vreemd werelddeel, waar de regtszekerheid veel te wenschen overlaat. Daarom gelijken zij doorgaans tevens op forten, waar niet alleen de goederen, maar ook de agenten en verdere ambtenaren in veiligheid zijn tegen de aanvallen van buiten. Reeds in de 13de, 14de en 15de eeuw bezat de Hanza zoodanige inrigtingen. Duitsche kooplieden hadden weleer te Bergen en te Nowgorod geheele wijken in bezit en te Londen en te Antwerpen gemeenschappelijke magazijnen.
Eigenlijke factorijen zijn echter vooral in Azië, Afrika en Amerika door bevoorregte handelmaatschappijen gesticht, en zij ontwikkelden zich vaak tot bloeijende koloniën. Eenige factorijen te Soerate (1612) en te Madras (1640) waren de kiemen van het Britsch-Indische rijk. In China werd de ruilhandel tusschen de inboorlingen en vreemde koopvaarders tot aan 1842 uitsluitend door de groote Europésche factorijen te Canton, — en in Japan sedert 1609 door de Nederlandsche factorij op Decima bevorderd. Voorts hadden de Nederlanders tot voor korten tijd eeuwenoude factorijen op de Westkust van Afrika, welke thans aan Groot-Brittanje zijn overgedragen. De Britsche Hudsonsbaai-compagnie zorgt op haar uitgestrekt gebied voor haren handel en haar gezag door middel van factors (chief factors), die er heerschappij voeren in de forten. — Intusschen geven de Engelschen sedert het einde der vorige eeuw den naam van factorijen (factories) aan groote nijverheids-inrigtingen, waar het beginsel der verdeeling van den arbeid in toepassing gebragt wordt.