Onder dezen naam vermelden wij in de eerste plaats.
Vier Pausen, te weten: Eugenius I, gekozen in 652, doch eerst in 654 erkend. Hij overleed 3 jaar daarna zonder belangrijken invloed te hebben geoefend op het kerkelijk leven van zijn tijd. Toch had gedurende zijn bewind het Concilie van Toledo plaats, hetwelk zeer bevorderlijk was voor de ontwikkeling der hiéarchie. — Eugenius II, die van 824 tot 827 regeerde en de souvereiniteit des Keizers over den Heiligen Stoel moest erkennen. Bij den strijd over de beelden verklaarde hij zich vóór de besluiten van hot Concilie van Parijs van den 1sten November 825. — Eugenius III, die van 1145 tot 1153 den Pauselijken zetel bekleedde. Hij was afkomstig uit Pisa, had Bernhard van Clairvaux tot leermeester en zag zich benoemd tot abt van het Cisterciënser klooster van den heiligen Anastasius te Rome. In zijn tijd deden de Hohenstaufen hunne regten op Italië gelden, en Eugenius werd gedwongen door het volk, om Rome te verlaten. Hij begaf zich naar Duitschland en Frankrijk en werd overal op eene eervolle wijze ontvangen.
Koning Roger van Sicilië herstelde hem op zijn zetel, doch hij moest wederom voor de Romeinsche republikeinen de wijk nemen, zoodat hij na dien tijd meestal te Segni woonde. De heilige Bernard rigtte tot hem een vermanend schrijven (De consideratione libri V), waarin hij hem opwekte, om den door hem ingeslagen wereldlijken weg te verlaten. In zijn tijd valt de 2de Kruistogt, door den Duitschen keizer Koenraad III en koning Lodewijk van Frankrijk ondernomen. — Eugenius IV, die van 1431 tot 1447 het bewind in handen had. Hij was geboortig van Venetië, droeg te voren den naam van Gabriël Condolmière en werd in 1408 bisschop van Siéna en kardinaal. In zijn tijd verhief zich de Hervorming, die zich in de Conciliën te Constanz en te Basel zeer sterk deed gevoelen. Wegens zijn verzet tegen het Concilie te Basel werd hij van de Pauselijke waardigheid ontzet en hertog Amadeus VIII van Savoye in zijne plaats benoemd.
Frankrijk en Duitschland schenen dien stap te billijken, daar in eerstgemeld rijk Karel VII de besluiten van Basel met eenige wijziging ten uitvoer legde door de Pragmatieke Sanctie (1438), terwijl zulks in Duitschland geschiedde door de „Acceptationsurkunde” van 26 Maart 1429, ofschoon zich de Keurvorsten vóór de onzijdigheid der Duitsche Kerk verklaard hadden. De nieuwe Paus. onder den naam van Felix V optredende, werd echter niet algemeen erkend, en Eugenius zou welligt de overwinning behaald hebben op zijne tegenstanders, zoo hij de vernietiging der besluiten van Basel niet had willen doordrijven. Zijne bemoeijingen gaven aanleiding tot eene vergadering der Keurvorsten te Frankfort aan de Main (1446), alwaar zij besloten, om gestrenge maatregelen te nemen tegen Eugenius. Keizer Frederik III was echter hiermede niet ingenomen en bewerkte door de diplomatieke schranderheid van zijn geheimschrijver Aeneas Sylvius, dat de Rijksvorsten in eene nieuwe zamenkomst te Frankfort hunne eischen matigden. Intusschen teekende Eugenius een plegtig protest aan tegen alle inbreuk op de regten van den Paus, en overleed den 7den Februarij 1447.
Voorts vermelden wij:
Frans Eugenius van Savoye, die onder den naam van prins Eugenius eene Europésche vermaardheid verwierf. Hij werd geboren te Parijs den 18den October 1663 en was de jongste der 5 zonen van prins Eugenius Maurits van SavoyeCarignan, graaf van Soissons, en van Olympia Mancini, eene nicht van den cardinaal Mazarin. Wrevel over de bejegening zijner moeder, die aanvankelijk de gunst genoot van Lodewijk XIV, doch later door hem in een procès gewikkeld werd, hetwelk haar noodzaakte om de wijk te nemen naar Brussel, en over de bedoeling des Konings, om den jongsten prins tot het omhelzen van den geestelijken stand te dwingen, bewoog hem Frankrijk vaarwel te zeggen. Hij begaf zich naar Oostenrijk, werwaarts zijn oudere broeder Lodewijk Julius reeds vertrokken was, kwam er in 1683, toen de Turken oprukten, om Weenen te belegeren, en in een ruitergevecht, waarin zijn broeder sneuvelde, ontmoette hij voor de. eerste maal den vijand.
Zijne dapperheid hielp de hoofdstad ontzetten en de Turken verjagen. Nu werd hij tot aanvoerder van een regiment dragonders benoemd, volgde het Keizerlijk leger naar Hongarije, streed tegen de ongeloovigen en nam deel aan de verovering van Ofen. Hier werd hij door een pijl aan de regterhand gekwetst, doch veel gevaarlijker was de wond, die hem 2 jaar later bij de belegering van Belgrado aan de knie door een musketkogel werd toegebragt. Na zijne herstelling werd hij in 1669 vóór Mainz ten derden male gewond. Inmiddels klom hij spoedig op, werd in 1690 bevorderd tot generaal der Oostenrijksche cavalerie, en ontving het opperbevel over de Oostenrijksche troepen, die zich naar Piémont begaven, om aldaar met het leger van hertog Victor Amadeus van Savoye tegen Frankrijk te vechten. Vóór zijne komst verloor laatstgenoemde den slag bij Staffarda tegen Catinat, en alleen door de ijverige pogingen van prins Eugenius was hij in de gelegenheid, om in geregelde orde terug te trekken. Gedurende 6 jaar streed nu Eugenius in Italië tegen de Franschen. In 1692 viel hij met het leger der Bondgenooten in het zuiden van Frankrijk, en vervulde hierdoor de gelofte, bij zijn vertrek uit het vaderland afgelegd, dat hij alleen met de wapens in de hand en als vijand dien grond weder betreden zou.
Niettemin werd hij in 1696 afvallig van zijne partij, schaarde zich aan de zijde van Frankrijk en verliet Italië, waarna de oorlog een einde nam. — Reeds 4 jaar te voren was hij tot veldmaarschalk benoemd, en nu verkreeg hij het opperbevel over het Keizerlijk leger, dat in het zuiden van Hongarije tegen de Turken te velde trok. Sedert 4 jaar was die oorlog zonder veel voorspoed gevoerd, doch Eugenius tastte den vijand aan, toen hij den 11den September 1697 over de Theisz wilde rukken, en bragt hem eene geweldige nederlaag toe. Hierna deed hij een strooptogt in Bosnië en ontving overal de hulde der Christelijke bevolking. Dat hij na zijn terugkeer in hechtenis zou zijn genomen, omdat hij in strijd met het bevel des Keizers den slag gewaagd had, is een ongegrond verhaal. Door den Vrede van Carlowicz eindigde de oorlog tegen de Turken, en hierdoor was de Keizer in staat gesteld, om bij het uitbarsten van den Spaanschen Successieoorlog zijne geheele krijgsmagt tegen Frankrijk te velde te brengen. Eugenius werd als opperbevelhebber naar Italië gezonden en volbragt den beroemden overtogt over de Alpen van Zuid-Tyrol.
Bij Carpi en Chiari behaalde hij de overwinning op de Franschen, doch zij bleef in den slag van Luzzara onbeslist. De belangen van zijn leger werden echter te Weenen op eene ergerlijke wijze verwaarloosd, zoodat hij zich in 1702 zelf derwaarts begaf. Hij vond er den Keizer in de grootste ongelegenheid, zoowel door het zegepralend voorwaarts rukken van het Fransch-Beijersche leger, als door den opstand van Frans Rakoczy in Hongarije. Nu werd Eugenius aanstonds benoemd tot voorzitter van den Hof krijgsraad, en hij ijlde naar Presburg, om er maatregelen te nemen tot demping van het oproer. Vervolgens aanvaardde hij het opperbevel over het Keizerlijk leger in Duitschland en bezorgde met Marlborough op den 13den Augustus 1704 bij Höchstadt aan de Franschen en Beijeren eene volkomene nederlaag.
Daarop snelde hij weder naar Italië, waar aanvankelijk de slag bij Cassano wel geene voordeelen opleverde, maar hij later door zijn zegepraal bij Turijn op den 7den September 1706 de Franschen voor goed uit Italië verdreef. Eugenius werd tot rijksveldmaarschalk, tot keizerlijk luitenant-generaal en tot stadhouder van Milaan benoemd, en trok in 1707 wederom naar het zuiden van Frankrijk, waar hij echter Toulon vruchteloos zocht te veroveren. Des te voorspoediger streed hij in het volgende jaar in de Nederlanden, waar hij met Marlborough de overwinning behaalde bij Oudenaarde en bij Malplaquet en zich meester maakte van eene reeks van belangrijke vestingen. Eerst Engelands afvalligheid van het Bondgenootschap, welke zelfs de reis van Eugenius naar Londen niet verhoeden kon, en de hierdoor veroorzaakte vermindering zijner strijdmagt, deed de oorlogskans keeren. Hij kon niet verhinderen, dat de Nederlanders bij Denain geslagen werden en dat onderscheidene vestingen weder in de magt van den vijand kwamen.
De Vrede van Utrecht dwong ook keizer Karel VI om vrede te sluiten, en deze kwam vooral door de diplomatische schranderheid van Eugenius in 1714 te Rastadt tot stand. Toen in 1716 de oorlog met de Porte nogmaals uitbarstte, behaalde hij de overwinning bij Peterwardein en veroverde Temeswar. In het volgende jaar won hij den slag bij Belgrado en maakte zich meester van deze vesting. De herinnering aan dien bloedigen strijd leeft ook nu nog in een volkslied. Na het sluiten van den Vrede van Passarowitz keerde Eugenius naar Weenen terug en behoorde er onder de voornaamste raadgevers van den Keizer.
Tevens bevorderde hij door het stichten van gebouwen, door zijne voortreffelijke kunstverzamelingen en door zijn omgang met wetenschappelijke mannen de kunsten en wetenschappen. Nog eenmaal trok hij ten strijde, namelijk in 1734, toen er wegens de Poolsche troonsopvolging op nieuw een oorlog uitbarstte tusschen den Keizer en Frankrijk. Zijne strijdmagt was echter zoo gering, dat men het reeds als een groot voordeel beschouwde, dat de Franschen zich met de verovering van Philippsburg moesten vergenoegen. Na zijn terugkeer in het najaar van 1734 werd op zijn raad de vrede gesloten. In den volgenden winter begon hij te sukkelen, en den 21sten April 1736 werd hij dood op zijn bed gevonden. — In hem verloor Oostenrijk zijn dappersten veldheer en voortreffelijksten staatsman, die zich tevens door een deugdzamen wandel en een edel karakter onderscheidde.
Friedrich Karl Paul Ludwig Eugenius, hertog van Würtemberg, generaal der infanterie in Russische dienst. Hij was een zoon van hertog Eugenius Friedrich Heinrich van Würtemberg (✝ 1822), generaal bij het Pruissische leger, en werd geboren te Oels den 8sten Januarij 1788. Reeds in 1796 werd hij door zijn oom czaar Paul benoemd tot kolonel en in 1798 tot generaal. Hij ging in 1800 naar Petersburg, waar de Keizer, die, naar men meent, hem de hand zijner dochter Catharina had toegedacht, hem met weldaden overlaadde. Toen echter de Czaar 6 weken daarna overleed, keerde prins Eugenius naar de ouderlijke woning terug, studeerde te Erlangen en begaf zich daarna volgens den wensch van zijn oom, den Keurvorst van Würtemberg, naar Stuttgart, om zich aan de studie der krijgskunst te wijden. Vruchteloos zocht Napoleon, die hem aldaar in 1805 ontmoette, den jongeling aan zijne dienst te verbinden. In 1806 vergezelde deze zijn vader, die bevelhebber was van het reservecorps, en eerst na het einde van November begaf hij zich naar het Russische leger, waar hij aan generaal Benningsen werd toegevoegd.
Na het sluiten van den vrede voerde hij bevel over eene brigade, nam in 1810 deel aan den veldtogt in Turkije, en commandeerde in 1812 de 4de divisie. Wegens zijn krijgsbeleid bij Smolensk werd hij bevorderd tot luitenant-generaal, waarna hij zich bij verschillende gelegenheden op eene schitterende wijze onderscheidde. In den slag bij Lützen bevond hij zich eerst bij de reserve. Hij werd te laat naar Eisdorf gezonden, om er iets beslissends tot stand te brengen, maar hij bood er toch weêrstand tot aan den avond. In den slag bij Bautzen verdedigde hij den 20sten Mei de stad en deed den volgenden dag Macdonald afdeinzen, terwijl hij den 22sten bij den terugtogt op eigen verantwoordelijkheid stand hield op den Töpferberg bij Reichenbach, om aan het leger een veiligen aftogt te bezorgen. Na den wapenstilstand, toen het Boheemsche leger voorwaarts rukte naar Dresden, hield hij gedurende den slag den terugweg bij Pirna bezet en werd hier door Vandamme aangetast. Hij hield laatstgenoemde echter bezig bij Kulm en redde het leger, hoewel hij, uit eerbied voor den Keizer, tot kort vóór zijn dood hierover een diep stilzwijgen bewaarde. In den slag bij Leipzig voerde hij den 16den October bevel over eene der 4 aanvals-kolonnes en streed bij Wachau, in weerwil van vreeselijke verliezen, met heldhaftige volharding, — den 18den bij Probsthaida desgelijks.
Ook in den veldtogt van 1814 behaalde hij nieuwe lauweren, zoowel bij Bar en Arcis-sur-Aube, als inzonderheid bij Parijs, zoodat hij tot generaal der infanterie benoemd werd. Gedurig kwamen zijne veldheerstalenten aan den dag en hij werd door de troepen vergood. Toch onthield kleingeestige naijver hem steeds een zelfstandig commando. In den oorlog tegen de Turken in 1828 stond hij onder de bevelen van Diebitsj. Zoodra de vrede hem vrijstelde van de werkelijke dienst, begaf hij zich naar het vaderlijk kasteel Karlsruhe in Silézië, waar hij den 16den September 1857 overleed. Hij schreef: „Erinnerungen aus dem Feldzuge des Jahres 1812 in Ruszland (1846)”, — en „Memoires”, die eerst in 1863 na zijn dood door generaal von Hobe werden uitgegeven.