Elvenich (Peter Joseph), een verdienstelijk godgeleerde der R. Katholieke kerk en een verdediger der leer van Hermes, werd geboren den 29sten Januarij 1696 te Embken in het Pruissische district Aken, studeerde te Munster en te Bonn in de godgeleerdheid en wijsbegeerte, werd in 1821 leeraar aan het gymnasium te Coblenz, vestigde zich in 1823 als privaat-docent te Bonn, werd er in 1826 buitengewoon hoogleeraar in de wijsbegeerte, zag zich in 1829 als gewoon hoogleeraar naar Breslau beroepen, en belastte er zich in 1831 tevens met de directie van het gymnasium.
Reeds in zijne „Moralphilosophie (1830 en 1833, 2 dln)" was hij als een aanhanger van Hermes opgetreden, en toen in 1835 en 1836 in Pauselijke decreten het verwerpingsoordeel uitgesproken werd over de ,,Einleitung” en de „Christkatholische Dogmatik” van dien geleerde, zocht Elvenich in zijne „Acta Hermesiana (1836, 2de uitgave 1837)” aan te toonen, dat gemeld oordeel enkel op een misverstand rustte. Zelfs deed hij in 1837 met den hoogleeraar Braun eene reis naar Rome, om eene revisie dier decreten te verkrijgen. Aldaar bewerkten zij de „Meletemata theologica” en de „Acta Romana”, doch de Pauselijke censor weigerde het verlof tot de uitgave. Onverrigter zake keerden zij terug en gaven in de „Acta Romana (1828)” een verslag van hunne vruchtelooze onderhandelingen. In 1838 werd Elvenich benoemd tot bibliothecaris der Koninklijke boekerij aan de universiteit. Van zijne latere geschriften vermelden wij: „Aktenstücke zur geheimen Geschichte des Hermesianismus (1845)”, — „Das Hermesianismus und Johannes Perrone, sein römischer Gegner (1844, 1ste dl)”, — en „Pius IX, die Hermesianer und der Erzbisschof von Geissel (1848)”.