Elfen zijn volgens het geloof van het Germaansche Heidendom goddelijke wezens van ondergeschikten rang, welligt zinnebeelden van natuurkrachten. Zij leven ook nu nog in de sage en de volksoverlevering. Men stelde ze voor in menschelijke gedaante en bedeeld met eene betooverende schoonheid, zoodat er menig verhaal bestaat van de verleidelijke magt der elfen over de jongelingen onder de menschen.
Zij beminnen de muziek en den dans ongemeen, en de sage spreekt van hare heerlijke melodieën (alpleich). De zielen van vele afgestorvenen veranderen in elfen, en het eigenlijk gebied van deze is de lucht. De koningin van de elfen — van het Holden- of Huldra-volk — is Holda of Berchta, de gemalin van Wodan (Odin). Oberon is eigenlijk een Duitsche Albrich (elfenvorst). Tot de elfen der lucht behooren de zalige maagden der Alpensagen, die zich in den vollen glans harer schoonheid aan den ingang van grotten vertoonen, welluidende liederen zingen en de herders met hun vee beveiligen. Vertoornde elfen zijn er op uit, om de menschen te benadeelen en te kwellen, — en tot deze behoort de nachtmerrie (in het Duitseh Alp). Ook de water-, vuur-, akker- en boschgeesten zijn elfen. Men vindt deze ook in het volksgeloof der Celten en Slawen, doch de kennis dezer geesten is het eerst tot ons gekomen in Engelsche balladen en Iersche volkssprookjes.