Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Elba

betekenis & definitie

Elba, bij de Ouden Aethalia of Ilva, is de naam van een Italiaansch eiland in de Middellandsche Zee tusschen Corsica en het vasteland, van welk laatste het door het kanaal van Piombino (2 geogr. mijl breed) gescheiden is. Het heeft eene oppervlakte van bijna 41/4 □ geogr. mijl en is bijna geheel en al met bergen bedekt. Men onderscheidt er 3 kleine bergstelsels, — een oostelijk stelsel met den Monte Giovi en den Monte Calamita op de beide schiereilanden, — een middelste met den Monte Orello, — en een westelijk stelsel met den hoogsten top van het geheele eiland, namelijk den Monte Capanna (1000 Ned. el), die des winters met sneeuw is bedekt. De kusten zijn steil en rotsachtig en van talrijke baaijen en kapen voorzien.

Ook vindt men er vele bronnen, waaruit de bodem eene vruchtbaarmakende besproeijing ontvangt. Het klimaat is er gezond en zacht. De bergen ziet men er met geurige kruiden bewassen en de wijn-, olijven- en moerbeziëngaarden door cactus- en agave-heiningen omgeven. De belangrijkste voortbrengselen zijn er ijzererts, ijzerglans en magneetijzer, die, ten bedrage van 3 millioen tolcentenaars, jaarlijks, uit de haven van Rio worden uitgevoerd. Ook bezit het eiland terpentijn, kalk en macigno, benevens marmer en graniet.

De zoutlagunen leveren er jaarlijks 5000 tolcentenaars zout, en de tonijnvisscherij brengt er groote voordeelen. In het binnenland oogst men graan en uitmuntenden wijn. Het aantal bewoners is ongeveer 22000, en de voornaamste plaatsen zijn Porto Ferrajo (de hoofdstad), Rio Fcrrajo, Porto Lungone en Piótro. Tot Elba belmoren voorts de kleine, meestal door visschers bewrnonde eilanden Capraja, Pianosa, Palmaola, Cervoli, Troja en Monte Cristo.

Reeds vroeg was dit eiland beroemd wegens zijn overvloed van ijzer. Aanvankelijk werd het in bezit genomen door Grieksche kolonisten en vervolgens door Dionysius van Syracusa veroverd. In de 10de eeuw verviel het aan Pisa, in 1290 aan Genua, daarna aan Spanje, dat het in leen gaf aan de hertogen van Soria en aan de prinsen van Piombino, hoewel de Groothertog van Florence PortoFerrajo bezat, in 1537 door Cosmo I gesticht, en de Honing van Sicilië Porto Lungone. In 1736 kwam het eiland onder het gezag van Napels, terwijl het bij den Vrede van Luneville (1801) aan het nieuwe koningrijk Etrurië, en na de opheffing hiervan (1803) aan Frankrijk werd afgestaan. Het vormde eerst een afzonderlijk departement, werd daarna bij het departement Middellandsche Zee gevoegd, en kwam later met de nabijgelegene eilanden onder het gezag van den Groothertog van Toscane. Na den val van Napoleon I werd hem het eiland Elba als woonplaats aangewezen en als vorstendom met volle souvereiniteitsregten afgestaan. Hij deed er wegen aanleggen en bragt er ook andere zegenrijke inrigtingen tot stand, maar verliet het reeds op den 26sten Februarij 1815. Volgens een besluit van het Weener Congrès verviel Elba weder aan Toscane, behoorde tot de provincie Livorno, en werd in 1860 een deel van het koningrijk Italië.