Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Elbe (De)

betekenis & definitie

Elbe, door de Romeinen Albis en door de Bohemers Labe genoemd, is eene der voornaamste rivieren van Duitschland en de eenige groote stroom, die zich van de bronnen tot den mond op het gebied van het Oostenrijksche en Duitsche keizerrijk beweegt. De Elbe ontspringt in Bohemen, nabij de grenzen van Silézië, 4440 Ned. el boven de oppervlakte der zee, uit een aantal beekjes, die zich tot 2 groote beken, de Weiszwasser en de Elbebach (Elbeseifen), vereenigen. Deze laatste valt vóór dien tijd ter hoogte van 65 Ned. el van het gebergte in den romantischen Elbgrund en bruischt, met de Weisz wasser vereenigd, als een woeste bergstroom door het Elbe-dal. Nadat deze zich langs Josephstadt en Königingratz voortgespoed, de Adler en de Iser, en bij Melnik de Moldau (nog grooter dan de oorspronkelijke tak) opgenomen heeft, baant hij zich tusschen Lowositz en Tetschen een weg door het Boheemsche Middelgebergte, voorts in Saksen door het Elbe-Zandsteengebergte (Saksisch Zwitserland), kronkelt door de fraaije dalvlakte van Dresden, die bij Meiszen weder vernaauwd wordt, en bereikt daarna als een aanzienlijke stroom, ter breedte van 200 schreden, de Noord-Duitsche vlakte.

Hier besproeit hij de Pruissische provinciën Saksen en Brandenburg, alsmede het hertogdom Anhalt (Koswig en Roslau), snelt langs de steden Torgau, Wittenberg, Magdeburg, Tangermünde en Wittenberg, en scheidt Hannover (Hitzacker, Blekeede, Harburg en Stade) van Mecklenburg (Dömitz en Boitzenburg), Lauenburg, Hamburg en Holstein (Altona en Glückstadt). Boven Hamburg verdeelt zich de Elbe in onderscheidene armen, die een aantal eilanden vormen en zich eerst weder beneden genoemde stad tot ééne rivier vereenigen, welke zich na een loop van 155 geogr. mijl (zoo men de Moldau als bronrivier beschouwt, 171 geogr. mijl), na het opnemen van meer dan 50 rivieren, van welke de Moldau, de Eger, de Mulde, de Saaie en de Havel met de Spree de voornaamste zijn, beneden Cuxhaven met eene breedte van 2 tot 3 geogr. mijl uitstort in de Noordzee. Zij is bevaarbaar voor pramen van Melnik, •— en voor groote pramen van Pima af, en de zeeschepen stevenen met den vloed naar Hamburg. Hare bevaarbare lengte bedraagt 113 geogr. mijl, en haar stroomgebied heeft eene oppervlakte van 2616 □ geogr. mijlen. In den mond der Elbe is het vaarwater niet zeer ruim en door zandbanken omzoomd.

De Elbe is zeer vischrijk. De zeevisch zwemt haar op om kuit te schieten, en de zij-rivieren brengen haar veel riviervisch. Van Dresden wordt zp stroomopwaarts bevaren door stoombooten tot Melnik en langs de Moldau tot Praag. Van ouds werd op de rivier het verkeer bemoeijelijkt door de hooge tollen der oeverstaten. Eerst den 3den Junij 1819 kwam ten gevolge van het Weener Congrès eene commissie voor de scheepvaart op de Elbe tot stand, die in 1822 eene Acte voor de scheepvaart op die rivier invoerde. Later werden de bepalingen dier Acte gedurig gewijzigd, totdat eindelyk den 2den Mei 1870 door het Bondsbestuur aan den Rijksdag een wetsontwerp op die aangelegenheid is ingeleverd, hetwelk aangenomen en den 11den Junij daaraanvolgende als wet afgekondigd is. Volgens die wet heeft de tolheffing op de Elbe sedert 1 July 1870 opgehouden, terwijl aan Mecklenburg-Schwerin en Anhalt eene billijke schadeloosstelling is toegekend. Voorts is in laatstgenoemd jaar op eene commissie-vergadering te Praag vastgesteld, de rivierbedding volgens een bepaald plan te verbeteren en den stroom ook bij lagen waterstand zooveel mogelijk bevaarbaar te maken.

Trouwens daaraan is van 1859—1868 door de gezamenlijke oeverstaten reeds 7697774 thaler besteed. Het scheepvaartverkeer op de rivier is dan ook van groot belang; het strekt zich uit over het bevaarbaar gedeelte der hoofdrivier en over vele bevaarbare zp-rivieren met hare kanaalverbindingen, die haar met andere rivierstelsels in verband brengen. Zuidwaarts komt men langs de Moldau tot Praag, — westwaarts langs de Saaie en de Unstrut tot Thüringen en den Harz, — noordwestwaarts tot in het binnenland der Pruissische provincie Hannover, — noordoostwaarts tot Holstein, Lübeek, Stettin, Dantzig en Posen, — en zuidoostwaarts tot aan Breslau en Opper-Silézië. Komen de vóór weinige jaren gevormde kanalisatie-plannen tot stand, namelkij het graven van zoodanige waterwegen tusschen de Elbe, de Weser en de Rijn, — tusschen Dresden en Berlijn, — tusschen Berlijn en Hamburg, enz., en blijft men voor eene genoegzame diepte der Elbe-bedding zorgen, dan gaat die scheepvaartbeweging eene schoone toekomst te gemoet. Het vervoer van personen (in 1869 meer dan een millioen) wordt op de Elbe bevorderd door de Saksisch-Boheemsche stoombootmaatschappij , — voorts zorgen onderscheidene stoomsleepmaatsehappijen voor de vaartuigen, die handelswaren naar stroomopwaarts gelegene plaatsen brengen.

< >