Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 06-07-2018

Corsica

betekenis & definitie

Corsica, in het Fransch La Corse, in het Grieksch Kyrnos, een aanzienlijk eiland in de Middellandsche Zee op de breedte van Rome en de lengte van Genua en door de smalle Straat van Bonifacius van Sardinië gescheiden, vormt een der departementen van Frankrijk, is dubbel zoo lang als breed, en telt op 159 geogr. mijlen ruim 260000 inwoners, die, met uitzondering van eenige Fransche en Grieksche kolonisten, van Italiaanschen oorsprong zijn. Het zuidelijk gedeelte is bergachtig, doch eerst in het midden verheft zich eene meridiaanketen met toppen, die gedurende het grootste gedeelte des jaars met sneeuw bedekt zijn, zooals de Monte Rotondo (2700 Ned. el), benevens de Monte d’Oro, de Monte-Paglia-Orba en de Monte Cinto, die alle bijna zoo hoog zijn als eerstgenoemde. Van dit gebergte loopen zijtakken met steile rotsen naar de westelijke kust, waar zich de havens van Sagone, Ajaccio en Calvi bevinden. De oostelijke kust is ter breedte van 2 mijl nog al vlak, doch met uitzondering van Portovecchio weinig van goede havens voorzien.

Het bergachtige binnenland is er woest en wild en van diepe kloven en bruisende beken doorsneden, doch de kusthellingen dragen er wijn- en olijfgaarden, terwijl iets hooger kastanjeboomen prijken, en geurige weiden zich tusschen ondoordringbare wouden uitstrekken. De eenige bevaarbare rivier is er de Golo, — voorts heeft men er de Tavignano, mede op de oostelijke, en de Liamone en de Talavo op de westelijke kust. Beide kustgewesten zijn door hoogst moeijelijke bergpaden met elkander verbonden, en de 2 hoofdwegen zijn er die van Ajaccio naar Bastia en van Bastia naar San Fiorenzo. Het klimaat is er aangenaam en slechts op enkele plaatsen wegens de uitwaseming van moerassen ongezond. De grond bezit er in de dalen en langs de kust eene ongemeene vruchtbaarheid, zoodat er zelfs bij de hoogst slordige beoefening van het landbouwbedrijf eene voldoende hoeveelheid koren voor de ingezetenen verbouwd wordt, waarbij men echter in aanmerking dient te nemen, dat de Corsicanen uit de lagere volksklasse zich hoofdzakelijk voeden met kastanjes. Er groeit een overvloed van voortreffelijken wijn, — voorts vlas, eindelijk boomvruchten, vooral olijven, en de zijdeteelt bezorgt er groote voordeelen. De bosschen leveren er uitmuntend dennen-, eikenen lorkenhout, vooral voor den scheepsbouw, en de veeteelt is er een belangrijke tak van nijverheid. Paarden en ezels zijn er klein, runderen groot van gestalte, en de schapen zwart van kleur en met 4 tot 6 horens gewapend.

In het gebergte vindt men het wilde schaap (mouflon), wilde zwijnen enz. Tevens wordt er veel was gewonnen. Ook houden er vele inwoners zich bezig met de visscherij, vooral van thonijnen, sardines, oesters en koraal. Bijna 400 koopvaardijschepen behooren er te huis, en de havens worden er jaarlijks door 12- of 13000 vaartuigen bezocht. Het rijk der delfstoffen levert er ijzer, lood en klipzout. — De Corsicanen zijn middelmatig van grootte, maar gespierd en zonder veel maatschappelijke ontwikkeling.

Ieder bereidt zelf wat hij noodig heeft, zoodat de nijverheid er zich op een zeer lagen trap bevindt. Woning, huisraad en kleeding zijn er om die reden hoogst eenvoudig, zelfs armoedig. De Corsicaan onderscheidt zich door dapperheid, vrijheidsmin, matigheid en gastvrijheid, maar tevens door hartstogtelijkheid, ruwheid en luiheid, en roof en moord ten gevolge van bloedwraak zijn er geene zeldzaamheden. Het eiland is verdeeld in 5 arrondissementen, 62 kantons en 353 gemeenten; het heeft tot hoofdstad Ajaccio (zie onder dien naam).

De oorspronkelijke bewoners van Corsica behoorden tot den Ligurischen stam. Later maakten de Carthagers zich van het eiland meester, maar moesten het afstaan aan de Romeinen na den eersten Punischen oorlog (238 vóór Chr.). Vruchteloos zochten de Corsicanen zich van het Romeinsche juk te ontslaan; zij moesten gedoogen, dat er Romeinsche volkplantingen werden gesticht op de oostelijke kust. Gedurende het tijdperk der Keizers bevonden er zich 83 ommuurde steden, doch de Corsicanen hadden geen besten naam, en eene verbanning naar Corsica was eene zware straf. In 456 werd het eiland veroverd door de Wandalen, en nadat deze in 533 door Belisarius verdreven waren, kwam het beurtelings onder het gezag van de Grieksche Keizers en van de Gothen. Het had voorts van de invallen van verschillende volkeren veel te lijden, en geraakte allengs onder de heerschappij van een aantal leenheeren. Hiertegen kwamen in 1002 de inwoners in verzet en vestigden er eene soort van vertegenwoordigend bestuur met 15 erfelijke caporali aan het hoofd. In 1077 erkenden zij Gregorius VII als hun opperheer, doch Urbanus II droeg zijn gezag over het eiland op aan Pisa, terwijl het in 1084 door de Genuézen veroverden vervolgens in 1300 aan deze afgestaan werd, waarna de verschillende partijen er aanleiding gaven tot voortdurende burgeroorlogen. In 1736 verwierf er de baron Theodoor von Neuhoff (zie onder dien naam) zooveel invloed, dat hij door de inwoners tot koning uitgeroepen werd.

Op verzoek van Genua begaven zich Fransche krijgsbenden derwaarts, en koning Theodoor nam de wijk. Bij den aftogt der Franschen kwamen de Corsicanen echter op nieuw in opstand, en de Senaat benoemde er in 1755 Pasquale Paoli (zie onder dezen naam) tot generaal. Deze nam zulke krachtige maatregelen, dat de Genuézen en Franschen weldra niet meer in bezit hadden dan Bastia en nog enkele zeeplaatsen. Eerstgenoemden, de hoop verliezende op eene herovering, stonden het eiland tijdelijk af aan den Koning van Frankrijk (1768) onder voorwaarde, dat deze de Corsicanen onderwerpen en zoolang over het eiland regeren zou, totdat Genua hem de oorlogskosten vergoed had. Steunende op Britschen bijstand, verdedigde zich Paoli aanvankelijk met groote dapperheid, doch toen de verwachte hulp uitbleef en de maarschalk de Vaux er met 30000 man aan land stapte, ontzonk den Corsicanen de moed, en hun aanvoerder vlugtte naar Engeland, hoewel de guerilla-oorlog in het gebergte nog wel 6 jaar aanhield.

Gedurende de groote Revolutie werd Corsica een Fransch departement, hetwelk zijne afgevaardigden naar de Nationale Conventie zond. Ook kwam Paoli toen in zijn vaderland terug, doch zoodra hij onder het Schrikbewind opontboden werd naar Parijs, riep hij het volk onder de wapens, veroverde met hulp der Britten Bastia en Calvi en bewerkte, dat het geheele eiland zich aan den Britschen schepter onderwierp (1794). Nu werd het tot een koningrijk verheven, ontving eene eigene grondwet en werd door een onderkoning bestuurd. Inmiddels ontstond er eene Franschgezinde partij, die zich onder de leiding van generaal Gentili voorspoedig uitbreidde, zoodat bij de landing der Franschen in 1796 de Engelschen het eiland moesten ontruimen. Na dien tijd is het in het bezit van Frankrijk gebleven.