Eijer-olie of het vet van den dojer verkrijgt men hoofdzakelijk uit hoender-eijeren. De dojer bevat ruim 29% vet of 48 Ned. wigtjes olie. Men verkrijgt deze laatste, wanneer men de eijeren kookt, de dojers van eiwit bevrijdt en in een lucht- of waterbad droogt, totdat eene kleine hoeveelheid, tusschen de vingeren gewreven, vetachtig is, daarna die massa in kleine linnen zakjes doet en eindelijk tusschen 2 warme ijzeren platen uitperst. Men handelt echter nog beter, wanneer men met aether het vet uit de dojers haalt en het vervolgens laat verdampen.
De eijer-olie is donker geel, dik-vloeibaar en aangenaam van smaak; zij stolt bij daling van den warmtegraad zeer snel. Zij verschaft aan het haar en de huid eene ongemeene zachtheid; men gebruikt ze om die reden bij het looijen van lammeren- en geitenvellen, waarvan men fijne glacé-handschoenen vervaardigt. Intusschen wordt zij zeer ligt ranzig, doch deze zwarigheid vervalt door de toepassing der methode van Balabine tot zuivering der olie. Hiertoe verwarmt men 2 pond eijer-olie met 1 pond aluin-oplossing van 10° B. (een soortelijk gewigt van 1,072) onder gestadig omroeren met een ijzeren spatel tot 60° C., — men onderhoudt deze warmte een half uur en verwarmt daarna die massa totdat zij begint te koken. Hierbij ontstaat een wit schuim, dat allengs bruin wordt en verdwijnt. Nu neemt men het mengsel van het vuur, en na de afkoeling scheidt men de eijer-olie van de aluin-oplossing, waarin alle onreinheden opgenomen zijn.
Wordt zij daarna gefiltreerd en in flesschen bewaard, dan blijft zij lang goed. Men kan de eijer-olie ook verzeepen, en de hierdoor verkregene zeep verleent aan de huid eene groote mate van zachtheid. Eijer-zeep bestaat uit 2 deelen zuivere eijerolie-zeep, 32 deelen dojer, 1 deel stijfsel en een weinig welriekende olie. De eijer-olie wordt dikwijls nagemaakt, doch men kan de valsche veelal onderscheiden van de echte, daar deze bij 8° C. reeds boterachtig wordt. Er is echter ook een mengsel van boom-olie, was enz., dat even spoedig stolt.