Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 06-08-2018

Echtscheiding

betekenis & definitie

Echtscheiding is de opheffing van den huwelijksband gedurende het leven der echtgenooten volgens de vormen, door de wet voorgeschreven. Bij de volken, waar polygamie heerscht, en bij vele andere, vooral Oostersche volken, is van de eigenlijke echtscheiding in zooverre geen sprake, daar de man zijne vrouw naar willekeur verstooten, en deze haren man op hare beurt verlaten kan: de wilsuiting van een der echtgenooten is dus voldoende, om den band des huwelijks te verbreken. Die vrijheid aan weerszijden schijnt Solon in zijne wetgeving aan de Atheners verleend te hebben. In het oude Rome schijnt eerst alléén de man het regt van scheiden gehad te hebben; later werd ook de vrouw toegelaten, om eene actie tot scheiding in te stellen.

In de pandecten vindt men onderscheidene gronden voor echtscheiding; sommige alleen voor den man, andere ook voor de vrouw geschreven: tot deze laatste behooren, onder anderen, de overgang in den geestelijken stand, ouderdom, onvruchtbaarheid en ligchamelijke gebreken. Ook de onderlinge wilsovereenstemming (divortium bona gratia) is voor de echtscheiding voldoende. Echtbreuk is voor den man altijd eene reden; voor de vrouw slechts onder bepaalde omstandigheden. Gedurende vele eeuwen na de invoering van het Christendom maakte men van de echtscheiding gebruik, zonder eenigen vorm in acht te nemen. Karel de Groote verklaarde den huwelijksband voor onoplosbaar: de priesterschap trachtte dat beginsel in de middeleeuwen meer en meer wortel te doen schieten: in naam hield men er streng aan vast; — toch moest men wijken voor de eischen der menschelijke natuur; en dit deed men door de scheiding van tafel en bed in te voeren en toe te laten, óf — hetgeen nog onzedelijker werkte — men zocht naar allerlei spitsvondig uitgedachte reden tot nietig-verklaring van huwelijken, om de grooten der wereld te kunnen bevrijden van een huwelijksband, waarvan ze gaarne verlost wilden zijn. Sedert eeuwen is het onder de beoefenaren van het kerkelijk en van het wereldlijk regt een punt van verschil geweest, óf men de echtscheiding, als volkomene oplossing van den band tusschen echtgenooten moest toelaten, dan óf men liever in hare plaats de scheiding van tafel en bed moest behouden. Voor de toelating der echtscheiding pleiten de meeste gronden, de onoplosbaarheid van het huwelijk is tegen de natuur van alle dingen, in ’t bijzonder, tegen de natuur der menschen; de zedelijkheid lijdt meer door het voortbestaan van een huwelijk, dat slechts in naam bestaat, dan door de ontbinding van eene vereeniging, die geene reden van bestaan meer heeft; zulk eene heilige verbindtenis als het huwelijk mag, evenmin als elke andere, in schijn voortduren, waar haar doelen wezen geheel verdwenen zijn. Scheiding van tafel en bed verschilt meer in naam dan in wezen van de echtscheiding: zij is eene gedeeltelijke tactische opheffing van den echtband, die in de gevolgen veel schadelijker zal werken, dan de volledige oplossing.

De Katholieke Kerk heeft op het Concilie van Trente de onoplosbaarheid van het huwelijk, wat den band betreft, wel aangenomen — doch ten onregte: door verscheidene leeraren van het kerkregt is bewezen, dat de echtscheiding niet in strijd is met de leer van het huwelijk in den Bijbel, noch met het begrip van het huwelijk als sacrament, zooals het door de Kerk zelve is vastgesteld, noch met de traditiën der Kerk, die feitelijk meermalen van het door haar zelve gestelde beginsel is afgeweken. De leer der Protestantsche en der Grieksche Kerk laten de echtscheiding toe. Als voorbeeld van de regeling der echtscheiding kan het best dienen de geschiedenis van het Fransche burgerlijk regt in deze materie, dat ook in onze wetgeving in hoofdzaak is overgenomen. Dadelijk in het begin der Fransche Revolutie werd het huwelijk voor eene burgerlijke handeling verklaard: de vraag over de toelaatbaarheid der scheiding moest dus ook door het burgerlijk regt behandeld worden. Het decreet der Wetgevende Vergadering van 20—25 September 1792 bevatte de eerste nieuwe regeling; het ging uit van de twee navolgende gronden, namelijk, dat het huwelijk; ook in zijne gevolgen, slechts als een burgerlijk contract moest beschouwd worden, en, dat de bevoegdheid tot scheiding voortsproot uit de begrippen van individuele vrijheid, die door een onoplosbaren band vernietigd zou worden. Dienovereenkomstig kon de scheiding plaats hebben met onderling goedvinden der partijen (consentement mutuel), en wél op aanzoek van eene harer door eene eenvoudige, ongemotiveerde verklaring, dat er gebrek was aan overeenstemming van inborst en karakter, (sar la, simple allégation d'incompatïbilité d'humeur ou de caractère), en wegens bepaald op te geven gronden, als krankzinnigheid, veroordeeling tot lijf- of onteerende straf, wegens misdrijf door den eenen echtgenoot tegen den anderen begaan, algemeen bekende liederlijkheid, kwaadwillige verlating, enz.

De formaliteiten, die er te vervullen waren, voor de scheiding, die door den ambtenaar van den burgerlijken stand kon worden uitgesproken, legden den echtgenooten slechts geringe bezwaren in den weg tot bereiking van hun doel.

Toch schenen deze bepalingen der Nationale Conventie nog te belemmerend: bij decreet van 8 Nivôse, jaar II, maakte zij het hertrouwen en de regeling der gevolgen van het vroegere huwelijk gemakkelijker. Werkelijke scheiding gedurende meer dan een half jaar werd genoegzaam verklaard om eene echtscheiding uit te lokken.

Blijkbaar was men nu te ver gegaan, — vooral voor een volk met een karakter, als het Fransche. De laatste bepalingen werden in het volgend jaar weêr ingetrokken, en de wet van 1792 voortdurend van kracht verklaard, die dan ook in werking gebleven is tot de invoering van den Code Napoléon. Na breedvoerige beraadslagingen werden in deze wet de volgende hoofdbeginselen aangenomen: de echtscheiding werd formeel erkend; in den regel kan zij slechts uitgesproken worden op enkele bepaald aan te wijzen gronden, niet op gebrek aan overeenstemming van inborst en karakter, ook zonder opgave van eene bepaalde oorzaak kan de scheiding volgen, mits aan de echtgenooten voor dit geval de nakoming van zoodanige voorwaarden worde opgelegd, dat uit de vrijwillige vervulling daarvan genoegzaam blijkt, dat de zamenleving als echtgenooten voor hen ondragelijk geworden is; op dezelfde gronden kunnen de echtgenooten scheiding van tafel en bed in plaats van echtscheiding vragen; het onderling goedvinden is ook hier niet voldoende. De daadzaken, waarop eene actie tot echtscheiding gebaseerd kan worden, zijn de navolgende: echtbreuk der vrouw; echtbreuk van den man, alleen in ’t geval dat hij eene bijzit in de gemeenzame woning houdt; buitensporigheden, zware mishandelingen en grove beleedigingen; veroordeeling tot eene onteerende straf van een der echtgenooten. Echtscheiding op gemeenschappelijk verzoek, zonder opgave van speciale reden, werd toegelaten op grond, dat menscheljjkheid, eergevoel, of de onmogelijkheid van het juridisch bewijs te leveren van sommige feiten vaak, vooral voor de vrouw, een hinderpaal zouden vormen, om tot het door beiden begeerde doel te geraken. Voorwaarden voor deze scheiding zijn: dat beide echtgenooten er op aandringen, en daarbij volharden; dat de man ten minste 25, de vrouw ten minste 21 jaar oud is; dat de vrouw de 45 jaren nog niet voorbij is ; dat bet huwelijk tenminste 2 jaar, en nog geen 20 jaar voluit geduurd heeft; dat de ouders, of, bij volstrekte verhindering, de grootouders, wier toestemming tot het aangaan van het huwelijk ook noodig was, op de daarvoor bepaalde termijnen telkens hunne bewilliging geven. Herhaaldelijk moeten de echtgenooten voor den regter verschenen, telkens met tusschenverloop van bepaalde termijnen, om hun wensch tot scheiding uit te spreken, en daarbij te volharden. Gelukt het den regter niet, om hen te verzoenen, dan wordt na zekeren tijd na de laatste verschijning de scheiding uitgesproken, en drie jaren daarna mogen de gescheidenen een nieuw huwelijk aangaan.

Na de restauratie schafte men al deze bepalingen af; de wet van 8 Mei 1816 verbiedt elke echtscheiding; alleen scheiding van tafel en bed is toegelaten wegens bepaald aangewezen oorzaken; onderlinge overeenstemming is ook daartoe nimmer voldoende.

Sedert de Julij-revolutie is er herhaalde malen op aangedrongen, om de bepalingen van den Code Napoléon weêr in te voeren: tot heden te vergeefs. Onze wetgeving volgt in hoofdzaak de beginselen van dit wetboek. De echtscheiding, hoewel heftig bestreden bij de beraadslaging over de wet door de Katholieke afgevaardigden, is toegelaten: daarnevens ook de scheiding van tafel en bed. Echtscheiding kan nimmer door onderlinge toestemming plaats hebben. Zijdelings kan deze bepaling ontdoken worden, doordat scheiding van tafel en bed op beider verzoek, zonder opgave van bepaalde oorzaak mogelijk is, en eveneens, vijf jaren na de uitspraak, de ontbinding van het huwelijk door den regter kan worden uitgesproken. De gronden tot echtscheiding zijn alléén de volgende: overspel, kwaadwillige verlating, veroordeeling tot eene onteerende straf, na het huwelijk uitgesproken, en zware verwondingen of gevaarlijke mishandelingen tusschen de echtgenooten gepleegd. Vele termijnen en formaliteiten zijn in het procés in acht te nemen. De echtscheiding moet, in ’t algemeen, zooveel mogelijk de gevolgen van het vroeger huwelijk doen verdwijnen.

Dienovereenkomstig krijgen de gescheidene partijen (of, volgens enkele wetgevingen, alléén de onschuldige partij) het regt terug, om, onder de gewone voorwaarden (soms met eenige beperkingen, vooral wat den tijd betreft binnen welke dit geschieden kan), een nieuw huwelijk aan te gaan. De vrouw moet meestal een tijd wachten, om de zoogenaamde verwarring van bloed, confusio sanguinis, te voorkomen. De meeste wetten laten niet toe, dat de eens gescheiden echtgenooten, weder te zamen in het huwelijk treden; ook onze wet verbiedt dit. Er kunnen gewigtige gronden vóór, maar ook tégen dat verbod aangevoerd worden. Bij de regeling der gevolgen voor de kinderen en van de verhouding wat de goederen aangaat, moet de regter vooral acht slaan op de belangen van de onschuldige partij. Waar de Kerk de huwelijken sluit, daar is ook de geestelijkheid de aangewezen regter in scheidingszaken; waar het burgerlijk huwelijk bestaat, daar behoort de kennisneming dezer soort van zaken aan den burgerlijken regter. Bij ons is de arrondissimentsregtbank de éénig bevoegde regter; scheidsmannen kunnen geene scheiding uitspreken. Zie verder Huwelijk.