Dweepzucht ontstaat door eene gemoedsgesteldheid, waarbij gevoel en verbeelding aanhoudend de overhand hebben op het verstand, zoodat zij zich openbaart in een zenuwachtig najagen van onredelijke oogmerken.
Dweepzucht kan op godsdienstig en staatkundig gebied in vervolgingswoede (fanatismus) ontaarden. Zij heeft in haren geprikkelden toestand geen eerbied voor de overtuiging van anderen, maar wil de hare opdringen aan allen, terwijl zij niet schroomt, hiertoe geweldige of onzedelijke middelen aan te wenden. Dweepzucht grenst aan krankzinnigheid, en onderscheidt zich zoowel van de sentimenteel-verliefde dweeperij, die het beminde voorwerp in een dampkring van rozengeur en maneschijn tot een ideaal verheft, als van de geestdrift, die het hart met belangstelling in een waarlijk groot en verheven voorwerp vervult, zelfs aan den zwakke moed en kracht verleent en den mensch tot de edelste daden, tot de grootste zelfverloochening opwekt.
Ook de dweepzucht is gereed, om het leven ten offer te brengen, doch hare zelfverloochening is, in zoover zij strekt om haar zelfzuchtig doel te bereiken, niets anders dan de grootste zelfzucht. Hare meest gewone bron is onkunde of heerschzucht.