Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 06-08-2018

Dienstboden

betekenis & definitie

Dienstboden (De) vormen een belangrijk element in het huiselijk leven. Gelijk een eerlijke, trouwe, bekwame, oplettende dienstbode veel kan doen, om heeren en vrouwen genot en voordeel te verschaffen, zoo zijn ontrouwe, onhandige en slordige dienstboden eene bron van veel ergernis en ongenoegen.

Wordt nu in den jongsten tijd veel over de dienstboden geklaagd, het valt niet te ontkennen, dat de toestand der dienstboden in den huiselijken kring, waar zij dienen, aanmerkelijk veranderd is. Weleer waren zij leden van het gezin, werden als kinderen verzorgd en bejegend, namen deel aan alle genoegens van den huiselijken kring, aan het godsdienstig leven, aan het lief en leed van hunne meesters en meesteressen, zoodat zij zich aan deze hechtten met de banden der dankbaarheid en welwillendheid, en zich beijverden de belangen te bevorderen van degenen, die over hen gesteld waren.

Vele oude sagen van goden en geesten, die trage en ontrouwe dienstboden tuchtigen, geven daarvan getuigenis. Nog vindt men op het land in sommige gewesten van ons Vaderland — bepaaldelijk in Gelderland en Overijssel — veelal zulk eene verhouding der dienstboden tot den geheelen huiselijken kring. Zij eten aan dezelfde tafel met de overige leden des gezins, en in de winteravonden vereenigen zij zich om het gezellige haardvuur, waar het snorren van het spinnewiel het vrolijk gezang begeleidt of de ouderen van dagen hunne levenservaringen op eenvoudige en boeijende wijze voordragen. Zóó was het weleer ook bij de aanzienlijken, doch die aartsvaderlijke gewoonten zijn thans geheel en al verdwenen.

De dienstboden vormen een afzonderlijk huisgezin in de keuken, dat niet zelden naijverig en vijandig overstaat tegen het huisgezin in de kamer, waarvoor de dienstboden, op het geluid der schel, steeds moeten vliegen, om er soms eene bejegening te ondervinden, die het uitvloeisel is van lastige humeuren en ongepaste zelfverheffing. Zulke dienstboden vinden geen genoegen in huis, en het is niet te verwonderen, dat zij elders vaak een gewaand, ja, een verderfelijk genot zoeken, waardoor hunne goede eigenschappen onderdrukt en de verkeerde ontwikkeld worden, zoodat zij later, ongeschikt voor eene goede dienst, tot de diepste ellende vervallen of in een ongelukkig huwelijk de vrolijke uitzigten hunner jeugd begraven.

Juist die toestand is oorzaak, dat eene fatsoenlijke burgerdochter er niet toe besluiten kan, om zonder noodzakelijkheid eene dienst te zoeken, hetwelk ten gevolge heeft, dat de dienstboden in onzen tijd meerendeels gesproten zijn uit de geringste volksklasse, waarbij beschaving, moraliteit, vaste, deugdzame beginselen van eerlijkheid en goede trouw en levendig pligtgevoel soms veel te wenschen overlaten.

De vrouw des huizes, die goede dienstboden verlangt, moet derhalve de moeite nemen om ze te vormen. Al kan zij wegens de bestaande levensmanier er niet aan denken, om ze geheel en al op te nemen als leden van het gezin, toch is zij bij magte om veel voor hare dienstboden te doen en hierdoor tevens hare eigene rust te bevorderen.

Zij bedenke, dat de dienstboden menschen zijn en derhalve ver van volmaakt, —alsmede dat zij, veelal in eene schamele woning en in een onbeschaafden kring opgevoed, slecht onderwezen en gebrekkig geleid, verre verwijderd zijn van het standpunt van ontwikkeling, waarop de aanzienlijken zich bevinden, zoodat zij zelfs bij den besten wil en den meesten ijver nog altijd eene groote mate van toegevendheid noodig hebben.

De vrouw des huizes wijze steeds hare dienstboden teregt, maar zij doe het met waardigheid en kalmte, met belangstelling in het lot harer onderhoorigen, en geve steeds blijken, dat zij stipte regtvaardigheid verbindt met den geest der liefde. Vooral wachte zij er zich voor, om de dienstboden te behandelen naar hare luimen of met trotsche minachting. Zij besefte, dat hare dienstboden, die jong zijn van jaren, uitspanning behoeven, en zorge zooveel mogelijk, dat deze ten gepasten tijd binnen en buiten ’s huis niet ontbreken, maar tevens, dat de onbedachtzamen daardoor niet aan noodlottige gevaren worden blootgesteld. In één woord zij vervulle met verstand en beradenheid de rol van een wakenden engel over dezulken, die eenigermate aan hare leiding zijn toevertrouwd.

Moeijelijke taak! zullen welligt velen zeggen. Doch men bedenke ook, welke groote voorregten aan het volbrengen daarvan verbonden zijn. Immers het is voor het huisgezin, vooral waar zich kinderen bevinden, van het grootste gewigt, welwillende, opgeruimde, zedige dienstboden te bezitten.

De dienstboden worden in ons Vaderland gewoonlijk gehuurd voor den tijd van een jaar, ingaande met den eersten Mei, en ook wel ouden stijl, namelijk den 12den. Zij treden echter in dit geval eene week later in dienst. Bij het huren ontvangen zij een handpenning. Door het terugbrengen daarvan kunnen zij zich van de overeenkomst ontslaan, en de huurders hebben dezelfde bevoegdheid, wanneer zij aan de gehuurden het handgeld schenken.

De regten der dienstboden zijn in ons Vaderland geregeld in de artikels 1636—1639 van het Burgerlijk Wetboek, doch zij vereischen dringend eene herziening, daar in regten het beëedigd woord van den meester beslissend is ten opzigte van het bedrag van het bedongen loon, van de uitbetaling van het loon en van den tijd, waarvoor de overeenkomst is aangegaan, terwijl dienstboden, die hunne dienst vóór den vastgestelden tijd verlaten, al het verdiende loon verbeuren, hoewel de meester, die hen wegzendt, slechts eene schadeloosstelling behoeft te betalen ten bedrage van het loon voor zes weken. Ook is het onbetwistbaar, dat de belasting op de dienstboden zeer nadeelig op den toestand van deze werkt.