Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 06-08-2018

Delprat

betekenis & definitie

Delprat. Onder dezen naam vermelden wij:

Daniël Delprat, een verdienstelijk Nederlandsch staatsambtenaar. Hij werd geboren te Amsterdam den 15den Augustus 1758, studeerde te Leiden en te Amsterdam in de godgeleerdheid en werd achtereenvolgens beroepen tot predikant bij de Waalsche gemeente te Zutphen, te Utrecht en te ’s Hage. Wegens zijne bedrevenheid in de Fransche taal, werd hij ten tijde van koning Lodewijk bekleed met de betrekking van secretaris-generaal bij het departement van Buitenlandsche Zaken, en na 1813 benoemd tot geheim secretaris bij gemeld departement, en bleef dit tot aan zijn overlijden op den 27sten Mei 1841.

Inmiddels had hij ook de evangelie-prediking geenszins laten varen en bemoeide zich vol ijver met de zaken der Hervormde Kerk. Hij was hofkapellaan van prinses Marianne der Nederlanden en ontving zijn emeritaat in 1827. Koning Willem I benoemde hem in 1817 tot ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw. Wij kennen van hem geen ander geschrift dan een „Eloge de Mr. de la Saussaye”, geplaatst vóór de uitgave van diens „Sermons (1817)”.

Guillaume Henri Marie Delprat, een Nederlandsch godgeleerde en geschiedvorscher. Deze, een zoon van den voorgaande, werd geboren te ’s Hage den 2den November 1791, ontving zijne opleiding eerst op eene school te Berlijn, toen aan het Gymnasium Erasmianum te Rotterdam, vervolgens aan de hoogeschool te Leiden en legde zich, behalve op de theologie, vooral toe op de geschiedenis des Vaderlands. In 1812 werd hij proponent en bekleedde achtereenvolgens de betrekkingen van hulpprediker te Rotterdam en van predikant bij de Waalsche gemeente eerst te Leeuwarden en daarna te Rotterdam, werd in 1850 emeritus. en overleed den 4den Januarij 1871. Hij was tevens van 1833 tot 1857 schoolopziener, en zag zich versierd met de orde van den Nederlandschen Leeuw.

Talrijk zijn de geschriften van dezen onvermoeiden geschiedvorscher, — talrijk vooral zijne opstellen, in verschillende tijdschriften geplaatst. In 1819 zag hij zijne verhandeling „Over den voortgang en de uitbreiding der boekdrukkunst”, — 10 jaar later die over „De broederschap van Geert Groote” door het Utrechtsch genootschap met goud bekroond. Veel merkwaardigs vindt men voorts van zijne hand in de „Konst- en Letterbode”, — in het „Jaarboek der Koninklijke Académie van Wetenschappen” , — in „Nijhoff's Bijdragen”, — in het „Nederlandsch Archief voor Kerkgeschiedenis”, — in de „Werken der Nederlandsche Maatschappij van Letterkunde”, — in de „Vaderlandsche Letteroefeningen”, — in „De Gids” enz. Voorts gaf hij met U. A. Evertsz de „Mémoires” van Sicco van Goslinga in het licht, en bezorgde hij eene uitgave van 46 brieven van Justus Lipsius.

Algemeen wordt erkend, dat deze ijverige geleerde zich jegens zijn kerkgenootschap, jegens het onderwijs en bovenal jegens de Vaderlandsche geschiedkunde zeer verdienstelijk heeft gemaakt.

Izaäc Pauli Delprat, een broeder van den voorgaande. Deze uitstekende wiskundige en militair ingenieur, werd op 25 November 1793 geboren te 's Hage. In 1810 aangesteld als cadet aan de Koninklijke militaire school te ’s Hage, werd de jeugdige Delprat bij de inlijving van ons Vaderland bjj Frankrijk als élève op de school van Bruggen en Wegen te Parijs overgeplaatst. Toen het uur der bevrijding sloeg, benoemde hem het Algemeen Bestuur der Nederlanden op 14 December 1813 voorloopig tot 2de luitenant ingenieur, in welken rang hij op 16 Maart 1814 bevestigd werd. Na in 1813 bij de blokkade van Naarden en in ’t begin van 1814 in Frankrijk onder den Prins van Oranje te hebben dienst gedaan, kwam hij in aanmerking voor ’t militair onderwijs en betrad op 1 Mei 1814 als assistent bij de Artillerie- en Genieschool te Delft eene loopbaan, welke hem een onsterfelijken naam verzekerd heeft.

Allengs opgeklommen tot kapitein-ingenieur, werd hij bij de oprigting van de Koninklijke Militaire Académie te Breda in 1823 daarbij provisioneel geplaatst als hoogleeraar in de wis- en natuurkunde, en hoewel hij, bij de opheffing van die pas ontluikende instelling tengevolge van de afscheuring van België, in 1830 en 1831 op de Citadel van Antwerpen weder als militair ingenieur optrad, zoo zag hij zich in 1832 toch op nieuw belast met eene betrekking van meer vreedzamen aard, namelijk met die tot opleiding en vorming van de tijdelijk bij het Koninklijk instituut voor de Marine te Medemblik geplaatste cadets van het wapen der genie.

Hier bleef hij werkzaam tot in 1836, toen hij bij wederoprigting van de Koninklijke Militaire Académie te Breda aldra als 2de commandant naast zijn boezemvriend den toenmaligen luitenant-kolonel S. G. Seelig (zie aldaar) optrad, en met dezen het militair onderwijs hier te lande allengs op een standpunt bragt, waarbij het eene hoogst eervolle plaats in vergelijking met elders innam. Voorzeker zoude dan ook hij niet verzuimd hebben de hem zoo dierbare instelling bij tijds met de eerst later overwegend gebleken eischen voor middelbaar en hooger onderwijs in overeenstemming te brengen, — een verzuim, dat ten slotte tot een minder geleidelijke hervorming der Koninklijke Militaire Académie voerde, waarvan de eerste rijpe vruchten nog te plukken zijn.

Met de commandeurs-kruisen der orde van den Nederlandsche Leeuw en van die der Eikenkroon begiftigd, en gaandeweg bevorderd tot kolonel-ingenieur, meende Delprat wegens teleurstelling in regtmatige verwachtingen bij de aftreding van den Gouverneur der Académie (Seelig) in 1852 ook op ontheffing uit zijne betrekking van commandant dier instelling te moeten aandringen. Zij werd hem op de meest eervolle wijze bij Koninklijk Besluit van 25 October 1852 verleend, en sedert vestigde hij zich te ’s Hage, waar hij, aanvankelijk als adviseur, den Minister van Oorlog ter zijde staande en tevens als Lid van het Comité van Defensie werkzaam, in 1854 tot Lid van de 2de Kamer der StatenGeneraal verkozen werd, terwijl hij zich in 1858 tot den rang van generaal-majoor zag bevorderd.

Steeds behoorende tot die leden, welke zich door werkzaamheid in de sectiën onderscheidden, verzocht hij in 1862 niet meer voor eene herkiezing in aanmerking te komen, en wijdde zich sedert uitsluitend aan de bevordering van wetenschap en kennis, door niet alleen voortdurend met grooten ijver en scherpzinnigheid den bloei van de Koninklijke Académie van Wetenschappen en van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs te behartigen, maar tevens door zich steeds te doen kennen als de talentvolle, niet minder welwillende dan belangelooze vraagbaak van Rijk en Gemeente in de neteligste vraagstukken der wetenschap. — Mag hij als directeur der studiën aan de Koninklijke Militaire Academie zich door eene zeldzame veelzijdigheid van ontwikkeling en een levendig begrip van de eischen eener maatschappelijke opleiding hebben gekenmerkt, in zijne veelvuldige geschrift wist hij zich als diepzinnig wiskunstenaar algemeene erkenning te verschaffen.

Behalve op tal van bijdragen in de werken van verschillende geleerde Genootschappen en op zijne doorwrochte verhandelingen over „De Drukking van aarde tegen bekleedingsmuren”, — „De weerstand van balken en ijzeren staven”, en „De gedaante der gewelven en de afmetingen hunner regtstanden”, mag ons Land met regt roem dragen op zijne leerboeken over „Statica’’— „Dynamica” en „Werktuigkunde”, van welke alle, alsmede van voornoemde Verhandelingen, zelfs meer dan één druk in ’t licht verscheen.

F. A. T. Delprat, den jongsten broeder van den voorgaande. Deze, een verdienstelijk generaal-majoor der artillerie, is in 1872 korten tijd bekleed geweest met de portefeuille van Oorlog, en heeft het gedwongen kerkgaan der militairen afgeschaft. Hjj heeft voorts onderscheidene artikelen geleverd in den Konst- en Letterbode”, en is met Brutel de la Rivïère de bewerker eener Nederlandsche uitgave van de „Mechanica” van Delaunay, van welke eene 3de uitgave verscheen.

< >