Delphinium is de naam van een plantengeslacht uit de familie der Ranunculaceën; het onderscheidt zich door een 4-bladigen kelk, waarvan het bovenste blad gespoord is, door 4 bloembladen, die een honignapje vormen en waarvan de 2 bovenste gespoord zijn, door eene regtstandige, enkelvoudige of drievoudige zaaddoos en veelal eenigzins stekelharige zaden. Het omvat 1- of 2-jarige of overblijvende planten met handvormige bladeren, en is in ruim 80 soorten in oostelijk Europa, Sibérië en Noord-Amerika vertegenwoordigd. Tot de merkwaardigste behooren D. Ajacis L. met een onbehaarden stengel ter hoogte van 3 palm tot 1 Ned. el, met sterk verdeelde bladeren en digte bloemtrossen van verschillende kleuren, — D. Consolida L., de veldridderspoor, die ook in ons Vaderland groeit, met een vertakten stengel ter hoogte van 1 Ned. el en met aarvormig geplaatste bloemen van blaauwe kleur; men gebruikte voorheen het kruid, den wortel en het zaad als een worm- en pisdrijvend middel, — D. Staphysagria L., met een stijven, wolligen stengel, 5tot 7-deelige bladeren en kortgespoorde bloemen met lange bloemstelen.
Het zaad, bij ons onder den naam van staverzaad nog wel in gebruik als een luizen-verdrijvend middel, behoort tot de zeer narcotische vergiften; het riekt zeer onaangenaam en bevat een scherp alkaloïd, ddphinine genaamd. Wij geven eene afbeelding van die plant op ½ der natuurlijke grootte. Van de sierplanten vermelden wij voorts D. élegans Dec. met een stengel ter hoogte van 1 Ned. el en met donkerblaauwe bloemen, — D. grandiflorum L., iets lager van stengel en met hemelsblaauwe bloemen, — D. elatum L. met een hoogeren, purperrooden, behaarden stengel en blaauwachtig paarse bloemen, — en D. speciosum Biel met een hoogen stengel en lange, indigoblaauwe bloemtrossen.