Damon en Phintias (niet Pythias), 2 leerlingen van Pythagoras, woonden te Syracuse en waren boezemvrienden. Aristóxenus verhaalt van hen het volgende: aan het hof van Dionysius de Jongere ontstond eens verschil over de vriendentrouw der aanhangers van Pythagoras. Om haar op de proef te stellen, werd Phintias beschuldigd van een aanslag op het leven des Konings en ter dood veroordeeld. Daar de betuiging zijner onschuld geen gehoor vond, vroeg hij opschorting van de uitvoering van het vonnis tot aan den ondergang der zon, alsmede de vrijheid, ten einde zijne zaken te regelen.
Een en ander werd hem vergund mits hij een borg stelde. Hiertoe bood Damon zich aan. Reeds neigde de zon ten ondergang, en steeds bleef de veroordeelde afwezig. Nog korten tijd, en de borg zou in zijne plaats het doodvonnis ondergaan. Doch ziet, ademloos schier snelt eindelijk Phintias derwaarts, om zijn vriend van alle gevaar te bevrijden. De aanwezigen waren diep getroffen, en Dionysius omarmde de beide vrienden met het verzoek, om als derde in hun verbond te worden opgenomen, — waarop hij echter een weigerend antwoord ontving. Fraai is deze stof behandeld in de ballade „Die Bürgschaft” van Schiller.