Gustaaf Philippus, graaf van Creutz, een Zweedsch dichter, de spruit van een aanzienlijk geslacht en geboren in Finland in 1729, schepte er vermaak in, om in de eenzaamheid van het landleven zich aan de dichtkunst te wijden. Niettemin behoorde hij tot den kleinen kring, waarin Louisa Ulrika, later koningin van Zweden, de vaderlandsche taal- en letterkunde beoefende, en tot den dichterbond, die zich rondom de „Herderin van het Noorden (mevrouw van Nordenflycht)” vereenigde. Zijn „Atis och Camilla (1761)”, een herdersdicht in 5 zangen, is keurig van taal, en hij werkte niet weinig mede, om de Zweedsche poëzie van de kluisters der Fransche vormen te bevrijden.
In 1763 ging hij als gezant naar Madrid en vervolgens naar Parijs, waar hij in 1783 met Franklin een handelstractaat tot stand bragt tusschen Zweden en de Vereenigde Staten. Kort daarna benoemde de Koning hem tot minister van Buitenlandsche Zaken en tot kanselier der universiteit te Upsala, doch hij overleed in 1785.
Bovengemeld gedicht is met een 10-tal andere in 1795 en op nieuw in 1812 in het licht verschenen.