Friedrich Karl Kasimir, vrijheer von Creuz, een Duitsch dichter, geboren te Homburg vor der Höhe den 24sten November 1724, werd reeds op 21-jarigen leeftijd wegens zijne uitstekende bekwaamheid tot hofraad te Homburg benoemd.
In een geschil tusschen Homburg en Hessen-Darmstadt legde hij zooveel ijver aan den dag, dat hij in 1755 tot vestingstraf veroordeeld werd. Daarentegen benoemde de weduwe van den Landgraaf hem tot staatsraad, de Académie te Berlijn tot lid, en de Keizer tot rijkshofraad. Hij overleed reeds den 6den September 1770. Tot zijne gedichten behooren: „Die Gräber (1760)”, — „Oden und andere Gedichte, auch kleine prosaische Aufsätze (1769, 2 dln)”, — en zijn treurspel „Der sterbende Seneca (1754)”.