Circus was de naam van het renperk te Rome, waar de Circensische spelen werden gehouden. Aanvankelijk was hij alleen ingerigt voor den wedloop van paarden zonder of met wagens, en later diende hij voor verschillende spelen. Ten tijde van Romulus en onder de volgende Koningen was voorzeker het Veld van Mars (Campus Martius) de daartoe bestemde plaats, doch Tarquinius Priscus bouwde voor den buit, op de Latijnen behaald, den Circus Maximus, terwijl later ook in andere gedeelten der stad dergelijke inrigtingen verrezen. Zij waren alle, even als de Grieksche hippódromus, van boven open en langrond van gedaante, doch zoodanig, dat de ééne langste zijde regt en de 3 overige rond waren.
De langste gaanderij (podium) verhief zich ter hoogte van ongeveer 4 Ned. el boven den bodem van den circus, en hier bevonden zich de zitplaatsen der aanzienlijkste personen; bepaaldelijk waren voor hen de voorste bestemd, en de daarachter amphitheatersgewijs opklimmende voor de ridders. De beide verdiepingen daarboven werden door het volk ingenomen. Van buiten was de circus omgeven door op zuilen rustende gaanderijen, en deze dienden tot steun voor de 2 pasgenoemde verdiepingen. In die gaanderijen vond men winkels, waar allerlei versnaperingen te bekomen waren. De toegangen tot de plaatsen droegen den naam van „vomitoria (uitbrakers)”. Prachtig was vooral de loge voor den Keizer en zijn gezin, „pulvinar” genaamd. Het aantal ingangen was 3, namelijk de hoofdpoort (porta triomphalis), de „porta libitinaria”, door welke de dooden en gewonden werden weggedragen, en een 3de in het midden tusschen de 12 wagenschuren (carceres). Vóór deze carceres had men de afrijplaats (oppidum), en zij zelve vormden eene kromme lijn, om het verlies te vergoeden, dat de meest regts geplaatste anders lijden zou door zooveel ruimer zwaai om de meta (eindpaal) te maken, dan de overigen.
Tusschen de beide eindpalen bevond zich eene heining, spina genaamd. De wagenschuren waren overwelfd en daarboven bevonden zich plaatsen voor de toeschouwers, aanvankelijk voor de consuls; later bevond er zich ook het cubiculum principis (de Vorstelijke loge) en de zitplaats van den praesidérenden praetor. Aan de beide uiteinden verrezen er torens, op wier trappen ruimte was voor muzikanten. De wagenschuren en torens waren met schilderijen versierd. Tusschen de wagenschuren en de eerste meta werd vóór den aanvang van den rit eene witte lijn getrokken, waar de wagens stand hielden en door de moratores (tegenhouders) in het gelid werden gebragt, en die lijn was het doel van den zevenvoudigen omrit. De spina (heining), die den circus in 2 helften deelde, was ongeveer 2 Ned. el hoog en 6 Ned. el breed, en had in den circus van Caracalla eene lengte van ongeveer 280 Ned. el.
Eerst was zij, evenals de metae, van hout, — doch onder de Keizers werd dat alles van steen opgetrokken. Over de uiteinden der spina hebben wij in het artikel Circensische spelen gesproken. De spina was een belangrijk gedeelte van dien circus: behalve eene obelisk, in den tijd van Augustus aldaar geplaatst, droeg zij Cybele op een leeuw, de standbeelden der Victoria en der Fortuna en vele andere zuilen en kleinere standbeelden. Ook vond men er sedert 174 vóór Chr. 7 dolphijnen, op zuilen rustende, benevens een ander zuilgestel met 7 eijeren, waardoor het aantal omloopen in den circus geteld werd. Voorts verrezen op de spina altaren voor de dienst der góden. De metae aan de uiteinden der spina, en van deze bijna 4 Ned. el verwijderd, waren hol en vormden kleine kapèllen met de ingangen naar de zijde der spina en torschten 3 kegelvormige zuilen, door een eivormig ligchaam gekroond.
Tegelijk met de staatkundige ontwikkeling des volks veranderden echter ook de inrigting en het gebruik van den circus. In den beginne had men er geene plaatsen voor afzonderlijke standen, doch in 196 vóór Chr. verkreeg de Senaat eene eereplaats. Ten allen tijde was intusschen de circus de plek, waar de levendigheid, de vrolijkheid en de weelde van het Romeinsche volk zich het duidelijkst vertoonden. Men gebruikte hem trouwens ook tot het houden van plegtige optogten, van volksvergaderingen enz., — de veldheeren hielden er tentoonstelling van den veroverden buit, ja, Augustus sprak in den Circus Flaminius eene lijkrede uit op Drusus. De beroemdste circussen te Rome waren: de Circus agonalis op het veld van Mars, — die van Caracalla, bij de hedendaagsche Porta San Sebastiano gelegen en de eenige, uit wier bouwvallen men een en ander omtrent de inrigting van den circus kan opmaken, — de Circus Flaminius, die eens op bevel van Augustus met water gevuld werd, waarin men 36 krokodillen liet zwemmen, — en de Circus Maximus, tusschen den Palatijnschen en Aventijnschen heuvel gelegen. Deze kon 150000 — volgens Plinius 260000 — toeschouwers bevatten, en werd door de Keizers verfraaid en versierd. — Voorts had men er den Circus Neronis en den Circus Sallustii. Behalve te Rome vond men nagenoeg in elke aanzienlijke stad in Italië en in de wingewesten een circus. — In den nieuweren tijd heeft men hier en daar een circus doen verrijzen, waar kunstrijders met gedresseerde paarden de toeschouwers vermaken, zooals het Hippodroom en de Cirque Olympique (dat echter vooral voor gymnastische toeren is ingerigt) te Parijs, de Arena te Milaan en de groote Arena te Berlijn. In Spanje vindt men in elke stad van eenig belang een circus voor stierengevechten.