Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 04-07-2018

Cincinnatus

betekenis & definitie

Cincinnatus (Lucius Quinctius), een schitterend toonbeeld van oud-Romeinsche deugd en eenvoudigheid van zeden en van een echt republikeinschen geest, was met zijn zoon Quinctius Caeso een van de voorvechters der Patriciërs bij hunne oneenigheden met de Plebéjers.

Toen op zekeren tijd het volk de overhand behield en ook over Quinctius Caeso het oordeel der verbanning alsmede dat der levering eener aanzienlijke waarborgsom uitsprak, verloor Cincinnatus zijn geheele vermogen met uitzondering van een klein landgoed aan de overzijde van de Tiber, hetwelk hij eigenhandig bebouwde, om in zijne behoeften te voorzien.

In het jaar 460 vóór Chr. werd hij echter tot consul gekozen, en de deftige afgezanten, die hem de tijding daarvan bragten, vonden hem slechts halfgekleed op den akker achter den ploeg. Met de klagt „zoo zal dan dit jaar mijn land onbebouwd moeten blijven!” beval hij de belangen der huishouding aan in de zorg van zijne vrouw en volgde de afgezanten naar Rome. Hier berispte hij van het spreekgestoelte met harde woorden den Senaat en de Tribunen, — den eersten wegens zijne zwakheid, de tweeden wegens hunne zucht tot nieuwigheden.

Hoewel hij zich met ijzeren volharding verzette tegen de invoering van de Wet der twaalf tafelen, welke door het volk vurig gewenscht werd, moest dit laatste wegens de onpartijdige regtspleging van den Consul erkennen, dat het in die dagen den bijstand der Tribunen naauwelijks noodig had. Toen na het eindigen van zijn consulaat, de Senaat hem zocht over te halen, om die waardigheid bij voortduring te bekleeden, wees Cincinnatus op de duidelijke uitspraken der wet en keerde terug naar zijn ploeg.

Toen echter 2 jaar later (468 vóór Chr.) de consul L. Minucius op een veldtogt tegen de Aequers door deze in eene bergkloof was ingesloten, zoodat eene schandelijke gevangenis voor het Romeinsche leger onvermijdelijk scheen, werd Cincinnatus nogmaals achter den ploeg weggeroepen en tot dictator benoemd. Terstond riep hij alle weerbare mannen op het veld van Mars bijeen, verordende, dat ieder zich van 12 schanspalen zou voorzien, stond reeds om middernacht in de nabijheid van het vijandelijke leger, en deed dit door die palen en door eene gracht omsingelen.

De Aequers beseften bij het aanbreken van den dag hun hopeloozen toestand tusschen 2 Romeinsche legers en onderwierpen zich aan de hardste voorwaarden. Cincinnatus ontzeide nu aan het door hem ontzette leger alle aanspraak op den verworven buit en beroofde Minucius van het consulschap. Hij-zelf vierde een prachtigen triomf, doch nam van den geheelen buit niets anders dan eene gouden kroon.

Gedurende zijne dictatuur sprak hij zijn oordeel uit over eene aanklagt tegen den tribuun Valerius, die door een valsch getuigenis tot de verbanning van Caeso aanleiding had gegeven: nu trof dien onwaardige een dergelijk lot, terwijl Caeso op eene eervolle wijze teruggeroepen werd. Na verloop van 16 dagen legde Cincinnatus zijne hooge betrekking neder en keerde terug naar zijn akker, die nog lang den naam droeg van „Het land van Quinctius."

Met niet minder kracht verzette hij zich het volgende jaar tegen de Tribunen, die reeds in het 5de jaar hun ambt bekleedden en het gezag der Consuls ondermijnden, door hen in het verzamelen der noodige krijgslieden voor een oorlog tegen de Aequers en Sabijnen te belemmeren. Cincinnatus riep de Consuls en de patriciërs met hunne vrienden en cliënten te wapen, om tegen de vijanden op te trekken, en verklaarde, dat hij-zelf zich in de voorste gelederen zou plaatsen.

Het aanschouwen van die aanzienlijke schaar, waarbij zich vele grijsaards bevonden, trof de Tribunen zoozeer, dat zij niet alleen de ligting der noodige manschappen inwilligden, maar ook gereed waren, om het volgende jaar af te treden, terwijl zij slechts verlangden, dat hun aantal op 10 werd gebragt, hetwelk men hun op raad van Cincinnatus veroorloofde.

Nog eenmaal — op zijn 80ste jaar (439 vóór Chr.) — werd Cincinnatus tot dictator gekozen, toen de Plebéjische ridder Spurius Maelius, die gedurende een hongersnood koren onder de Plebéjers had uitgedeeld, beschuldigd werd van naar de koninklijke waardigheid te dingen. De grijze Cincinnatus verscheen plotselijk in de volle pracht van zijne dictatuur in het midden des volks en ontbood Maelius voor zich. Toen deze nu bij zijne pogingen om te vlugten gedood werd, verklaarde de dictator zulks als eene regtvaardige straf en hield de Plebéjers in bedwang.

Niettemin was het geheele volk met zoo hooge achting jegens Cincinnatus bezield, dat, toen de Tribunen uit wraakzucht jegens de moordenaars van Maelius den maatregel doordreven, om het volgende jaar krijgstribunen met het gezag van consuls in plaats van consuls te kiezen, hopende, dat die waardigheid hun ten deel zou vallen, geen van hen, maar wel Lucius Quinctius, een zoon van Cincinnatus, tot de gekozenen behoorde.

— Een jongere zoon van Cincinnatus, die den naam droeg van Titus Quinctius Cincinnatus Pennus, was een dapper krijgsman, maar een weinig bedreven staatsman. In 430 vóór Chr. was hij consul tegelijk met C. Julius Mento, maar tusschen die beiden heerschte eene zoo geweldige vijandschap, dat de Tribunen hen noodzaakten om een dictator te benoemen. Toen het regt hiertoe door het lot aan den jongen Cincinnatus was ten deel gevallen, koos hij zijn schoonvader A. Postumius Tubertus en behaalde inmiddels eene glansrijke overwinning op de Vejers en Fidenaten, wier legerplaats hij bestormde.

In 427 werd hij wederom consul en in 625 een der 4 consulaire tribunen, doch leed toen met 2 anderen in den oorlog met de Vejers eene geduchte nederlaag, waarna Mamercus Aemilius tot dictator benoemd werd. Onder dezen echter herkreeg hij zijn roem als veldheer, daar hij het meeste bijdroeg tot de overwinning in den bloedigen slag bij Fidenae.

< >