Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 04-07-2018

Chénier

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij:

Louis Chénier, een Fransch geleerde en staatsman. Hij werd geboren in 1723 te Montfort bij Toulouse, begaf zich wegens handelszaken naar Constantinopel en bekleedde er van 1753 tot 1764 de betrekking van consul-generaal. Toen in 1767 de vrede gesloten was tusschen Frankrijk en Marokko, werd hij ook gevolmagtigde voor eerstgenoemd rijk aan laatstgenoemd Hof en keerde eerst in 1784 naar Parijs terug. Bij het uitbarsten der Revolutie behoorde hij tot de gematigde partij, en overleed den 25sten Mei 1796.

Hij schreef een paar belangrijke werken, namelijk: „Recherches historiques sur les Maures et histoire de l’empire de Maroc (1787)”, — en „Révolutions de l’impire Ottoman etc. (1789)”.

Marie André de Chénier, een Fransch dichter. Hij was een zoon van den voorgaande, werd geboren te Constantinopel den 29sten October 1762, kwam op jeugdigen leeftijd in Frankrijk, omhelsde eerst de krijgsdienst, maar verwisselde ze weldra met de beoefening der letteren. Hij behoorde tot de voorstanders der Revolutie, doch deze ging hem te ver, en naar men meent, was hij de opsteller van het beroep van Lodewijk XVI op het volk. Op dien grond werd hij aangeklaagd en den 25sten Julij 1794 geguillotineerd.

Weinige uren vóór zijn dood schreef hij nog eenige fraaije élegieën. Zijne verzamelde gedichten zijn in 1834 in 2 deelen verschenen, en ook van zijne geschriften in proza is in 1840 eene uitgave bezorgd.

Marie Joseph de Chénier, een Fransch dichter en een broeder van den voorgaande. Hij werd geboren te Constantinopel den 28sten Augustus 1764, begaf zich reeds vroeg naar Frankrijk, werd er officier bij de dragonders, maar nam weldra zijn ontslag, om zich onverdeeld aan de fraaije letteren te kunnen wijden.

Zijne eerste stukken van dramatischen inhoud, „Edgar ou le page suppos (1785)” — en „Azémire”, vonden geen bijval — vooral niet bij het Hof, zoodat Chénier zich aansloot bij de voorloopers der Omwenteling, ’t geen hem zoo zeer ten kwade werd geduid, dat hij voor de opvoering van „Henri VIII” en „Charles IX” geen toestemming kon bekomen.

De lust tot het verbodene werd echter wakker, en Chénier wist het met hulp van Danton zoover te brengen, dat „Charles IX” den 4den November 1789 vertoond werd. Talma trad daarin voor de eerste maal op in eene hoofdrol, en vooral eene aanbeveling van Mirabeau was oorzaak, dat aan het stuk eene uitbundige toejuiching ten deel viel. Toen voegde hij zich met hart en ziel bij de revolutionaire partij en dichtte nog meer stukken, die de toenmalige opgewondenheid bevorderden.

Weldra evenwel werden zijn „Cajus Gracchus” en zijn „Timoléon” verboden, en dien ten gevolge ging hij over tot de gematigde partij. In dien tijd vervaardigde hij de beroemde volksliederen: „Le chant du départ”, hetwelk door Mehul op muziek werd gebragt, en „Veillons au salut de l’empire”. Hij was lid van de Nationale Conventie en van de volgende Wetgevende Vergaderingen. Bij de behandeling van een voorstel, om het beeld van Marat in plaats van dat van Mirabeau in het Panthéon te plaatsen, maakte hij zich bij de aanhangers van eerstgenoemde verdacht, doch de 9de Thermidor bragt hem redding, en ook zijn „Timoléon” werd opgevoerd.

Zijne staatkundige tegenstanders, die hem verweten, dat hij mede oorzaak was van de veroordeeling van zijn broeder, beantwoordde hij met de hekeldichten: „Epître sur la calomnie” — en „Le docteur Pancrace”. In 1802 werd hij lid der Academie, maar bemoeide zich weinig meer met de politiek. Zijne satire „Les nouveaux saints”, in die dagen geschreven, is tegen Chateaubriand gerigt; zijn drama „Cyrus” haalde hem de ongenade op den hals van Napoleon, zoodat zijn laatste en beste tooneelwerk „Tibérius” niet opgevoerd mogt worden.

Hij bekleedde de betrekking van inspecteur-generaal van het onderwijs, doch legde haar neder, toen Napoleon tot keizer werd gekroond, — schreef een „Tableau historique des progrès de la littérature française depuis 1789 (1834, 6de uitgave)”, en overleed den 10den Januarij 1811. Zijne gezamenlijke werken zijn in 1826 in 8 deelen uitgegeven.

< >