Toulouse, de hoofdstad van het Fransche departement Haute Garonne en te voren de hoofdstad van Languedoc, aan de hier ter plaatse reeds bevaarbare Garonne en aan den spoorweg van Bordeaux naar de Middellandsche Zee, welke er zijtakken uitzendt naar Alby, Foix en Tarbes, ligt in eene vruchtbare, maar eenvormige vlakte en is met de voorstad St. Cyprien, op den anderen oever zich verheffend, door eene in 1543—1626 gebouwde brug (Pont Neuf, te voren met een triomfboog) en door twee hangende bruggen verbonden. Op de beide rivieroevers en op de wallen zijn fraaije wandelplaatsen aangelegd. Wél zijn er eenige monumentale gebouwen, doch over het geheel heeft Toulouse geen schilderachtig voorkomen; de straten zijn naauw, krom en slecht geplaveid en de huizen, van gebakken steen opgetrokken, verre van schoon.
Men heeft er 41 kerken, van welke wij inzonderheid vermelden: de hoofdkerk (nog onvoltooid), de kerk St. Saturnin met het mausoléum van den heiligen Saturninus, de kerk der Capucijnen met eene merkwaardige crypt en de kerk der Dominicanen met het graf van Thomas van Aquino. Van de overige gebouwen vermelden wij: het stadhuis, gewoonlijk het capitool genoemd, met de Salle des hommes illustres, het gebouw der prefectuur, het paleis van justitie, het tuighuis, het voormalig klooster der Jacobijnen (uit de 14de eeuw), later in eene kazerne herschapen en thans door de stad aangekocht om voor universiteitsgebouw en boekerij te dienen, den grooten schouwburg en onderscheidene zieken- en weeshuizen. Tot de gedenkteekenen der Oudheid behooren er de bouwvallen van een amphitheater.
Toulouse is de zetel van de prefectuur en van het departementsbestuur, van een Protestantsch consistorie, van eenige regtbanken, van eene kamer van koophandel enz. Men heeft er eene universiteit met vier faculteiten, eene voorbereidende school voor genees- en artsenijmengkunde, eene school voor wis- en werktuigkunde, eene voor schei-, aard- en sterrekunde, eene artillerieschool, eene kweekschool voor onderwijzers, een conservatoire voor muziek, eene school voor kunst en nijverheid, eene académie voor Schoone Kunsten, eene académie van Wetenschappen, eene Académie des jeux floraux en andere geleerde genootschappen, eene openbare boekerp met 60.000 deelen, eene sterrewacht, een botanischen tuin, drie schouwburgen, een krankzinnigengesticht, onderscheidene inrigtingen van weldadigheid, eene beurs, geld- en wisselbanken enz. De nijverheid is er van veel belang; men heeft er eene groote geschutgieterij, — voorts: tabakskerverijen, fabrieken van wollen, linnen, katoenen en zijden stoffen, van stalen en andere metalen voorwerpen, vooral van zeisen en sikkels, van wagens enz., alsmede bierbrouwerijen, brandewijnstokerijen, fabrieken van fayence en porselein, glasblazerijen, looijerijen, machinenfabrieken enz. Wijders is er een bloeijende handel in graan, meel, wijn, groenten, timmerhout, marmer, brandewijn, wol, kaas, zeep, olie, specerijen, ijzeren voorwerpen enz. In 1876 bedroeg er de bevolking bijna 132.000 zielen.
In den tijd der Romeinsche heerschappij droeg deze stad den naam van Tolosa; zij was de hoofdstad der Tectosagen en reeds in de 2de eeuw vóór Chr. eene rijke koopstad en het middelpunt van den West-Européschen handel. Hoewel zij van herhaalde verovering en plundering veel te Iijden had, bloeide zij in de 4de eeuw onzer jaartelling nog steeds door handel, rijkdom en wetenschap. Nadat zij in 413 door de West-Gothen was ingenomen, werd zij de residentie der Koningen van het West-Gothische rijk, totdat Chlodwig, koning der Franken, haar in 507 aan Alarik II ontrukte. Van dien tijd af werd zij door Frankische graven bestuurd en in 631 de zetel der Hertogen van Aquitanië. Na den ondergang van laatstgenoemden (767) was zij weder de hoofdplaats van een graafschap, en het grafelijk Huis, dat er heerschappij voerde, strekte tevens zijn gezag uit over de landschappen Quercy en Albigeois, alsmede over gedeelten van de graafschappen Auvergne en Aquitanië en van Provence.
De graven van Toulouse droegen veelal den naam van Raimund, doch hunne magt ging te niet in de oorlogen tegen de Albigenzen. Johanna, de éénige dochter van den laatsten graaf Raimund VII, trad in het huwelijk met graaf Alfonse de Poitiers, een broeder van Lodewijk IX en bezorgde hem alzoo het bewind over Toulouse. Toen Alfonse in 1271 na een kinderloos huwelijk overleed, vereenigde Philippe III het graafschap Toulouse voor goed met de Kroon van Frankrijk. In den nacht van den 16den op den 17den Mei 1562 werden te Toulouse omstreeks 4000 Hugenoten vermoord. Den 10den April 1814 behaalde de vereenigde Britsch Spaansche armee onder Wellington bij Toulouse eene overwinning op de Franschen onder Soult.