Onder dezen naam vermelden wij :
François Caron, een verdienstelijk Nederlandsch ambtenaar. Hij werd geboren te Brussel omstreeks het jaar 1600, kwam in 1619 in dienst der Oost-Indische Compagnie en begaf zich naar Japan, waar hij heimelijk achterbleef en zich met zooveel ijver op de Japansche taal toelegde, dat hij er weldra onmisbaar was en in 1639 opvolger werd van het Nederlandsch opperhoofd te Firando.
Hij onderscheidde zich door eene schrandere behartiging van de belangen der Compagnie, maar maakte zich tevens door zijne trotschheid gehaat bij de Japannézen, zoodat zelfs zijn leven niet veilig was. Door zijne omzigtigheid echter wist hij aan dat gevaar te ontkomen, en hij begaf zich zelfs met het jaarlijksch gezantschap naar Jedo.
In 1641 werd hij buitengewoon en in 1642 gewoon raad van Neêrlandsch Indië, en was in 1643 bevelhebber van onzen krijgsmagt op Ceylon, waar hij de vesting Negombo stormenderhand innam. Vruchteloos zocht de Portugésche veldheer Mascarenhas haar te hernemen, — hij werd naar Colombo teruggedreven. Van 1644 tot 1646 was hij landvoogd van Formosa, en bij zijne terugkomst te Batavia in 1647 werd hij directeur-generaal van Koophandel.
In 1650 werd hij echter door den Raad van Zeventien ontslagen, omdat men meende, dat hij zich had schuldig gemaakt aan het drijven van particulieren handel. Hij zag zich dan ook in het vaderland niet vriendelijk bejegend, en ontving eerst in September 1653 zijn eervol ontslag. Zulk een schrander en werkzaam man was intusschen veel te vroeg aan de dienst onttrokken. Spijt over zijn ontslag en vleijende aanbiedingen van Colbert bewogen hem, zijn Vaderland met Frankrijk te verwisselen, waar hij door de Fransch-Oostindische Maatschappij als opperbestuurder van den handel naar Madagascar en vervolgens naar Soerate gezonden werd.
In den aanvang was de regéring over hem te vreden, zoodat hij met de orde van St. Michel werd vereerd. Later evenwel plaatste een Perzisch koopman te Soerate, Macara genaamd, zijne handelingen in een ongunstig licht, terwijl hij er ook niet in slaagde te Madagascar of Trineonomale handelskantoren op te rigten. Hij werd in 1671 naar Frankrijk teruggeroepen en begaf zich derwaarts op weg, doch toen hij vernam, welke onaangenaamheden hem aldaar verbeidden, deed hij den steven wenden naar Lissabon. Het schip stiet nabij de haven dier stad op eene rots, en Caron vond zijn dood in de golven (1672).
Van hem hebben wij „Beschrijvinghe van het machtig koningrijk Japan enz. (1650)”. — Zijn neef, desgelijks François Caron geheeten, ging in 1660 als predikant naar Indië, ontving er eene standplaats te Amboina, overleed als predikant te Leksmond in 1706 en heeft mede eenige werkjes geschreven.
Noël de Caron, heer van Schonewal, een voorstander der vrijheid in den tijd van onzen worstelstrijd met Spanje. Hij was in 1577 mede-onderteekenaar van de Unie te Brussel en bekleedde de betrekking van schepen van de vrije stad Brugge.
Na de verzoening van deze stad met Philips II verliet hij haar, begaf zich naar de noordelijke Nederlanden en werd één der vertrouwde raadslieden van prins Willem I. In 1584 was hij wegens Vlaanderen lid der commissie, die zich naar Frankrijk begaf, om er het oppergezag dezer landen aan Hendrik III aan te bieden. De Spaansche gezant zocht te bewerken, dat hun geen gehoor verleend werd, doch dit geschiedde toch — evenwel zonder gewenscht gevolg.
Met het zelfde doel ging Caron naar koningin Elizabeth van Engeland. Derwaarts reisde hij ook in 1604 als agent met den titel van ambassadeur bij koning Jacobus. In 1616 zorgde hij voor de inlossing der aan Engeland verpande plaatsen Brielle, Vlissingen en Rammekes, werd ambassadeur der Algemeene Staten te Londen en overleed aldaar in December 1624. Hij had den prins van Wallis tot erfgenaam benoemd, doch deze stond de erfenis af aan de naaste bloedverwanten des overledenen.
Augustin Joseph Caron, kolonel bij de cavalerie in Frankrijk en bekend door zijne mislukte zamenzwering tegen de restauratie. Hij werd geboren in 1774, was reeds in de zamenzwering van 1820 gewikkeld, doch toen door het Hof der Pairs vrijgesproken, en begaf zich, nadat hij zijn ontslag genomen had, naar Colmar.
Hier smeedde hij zijn plan, hetwelk door een paar onderofficieren verraden werd aan den escadronschef, die er de policie van onderrigtte. Op den bepaalden dag (2 Julij 1822) marcheerden de officieren die zich voordeden alsof zij, de zaak van Caron omhelsden, naar Mayenheim, waar zij hem aantroffen in uniform van kolonel. In plaats echter van zich bij hem aan te sluiten, namen zij hem gevangen en bragten hem naar Colmar, waarna hij door den krijgsraad ter dood veroordeeld en den 13den September 1822 te Straatsburg gefusilleerd werd.