Compagnie is in het algemeen de naam van een genootschap, — in het bijzonder die van eene handelsvereeniging of die van een zeker aantal militairen.
Onder de handels-compagnieën zijn vooral de Oost-Indische merkwaardig, namelijk: De Engelsche, in 1600 opgerigt door koningin Elizabeth zij stichtte in 1623 hare eerste factorij te Bengalen en heeft zich vervolgens door oorlogen en tractaten over het vasteland van Indië op eene verbazende wijze uitgebreid; — de Fransche, door Colbert onder de regéring van Lodewijk XIV gesticht; zij vestigde hare kantoren te Pondichery, doch haar octrooi werd in 1769 ingetrokken en de handel op Indië vrij verklaard; — de Nederlandsche, in 1596 opgerigt, op aansporing van Cornelis Houtman, door 9 kooplieden, te weten Hendrik Hudde, Reinier Paauw, Pieter Hasselaar, Jan Carel de Oude, Jan Poppe, Hendrik Buyk, Dirk van Os, Sieuwert Sean en Arent Grootenhuizen; zij zonden Houtman met 4 schepen naar Oost-Indië zonder veel voordeel te behalen, terwijl eene onderneming onder Jacob van Heek met 8 schepen beter slaagde; toen ontstonden er onderscheidene maatschappijen, die echter alle den 20sten Maart 1602 tot eene geprivilegeerde Oost-Indische Compagnie vereenigd werden, onder octrooi van alleenhandel tusschen de Kaap de Goede Hoop en de Straat van Magelhaens. Zij werkte aanvankelijk met een kapitaal van 6½ millioen, en werd bestuurd door 67 bewindhebbers, verdeeld over de Kamers van Amsterdam, Zeeland, Delft, Rotterdam, Hoorn en Enkhuizen, die te zamen 17 bewindhebbers afvaardigden, die de „Vergadering van Zeventien” vormden, welke den staat van zaken opnam, den gouverneur-generaal benevens andere ambtenaren benoemde enz. Spoedig nam zij toe in magt en rijkdom, zoodat hare aandeelen, ieder groot 3000 gulden, aanmerkelijk klommen, vooral daar de helft der hoofdsom wel eens als dividend werd uitbetaald. Omstreeks het midden der voorgaande eeuw daalde het dividend tot 16% en door den oorlog met Engeland gingen vele bezittingen der Compagnie verloren, zoodat deze eindelijk haar actief en passief overdeed aan de Bataafsche Republiek; — die van Ostende, door Karel VI in 1769 opgerigt, maar 8 jaar later ontbonden, — en de Zweedsche, waarvoor een koopman te Stockholm in 1731 octrooi verkreeg; aanvankelijk werkte zij zeer voorspoedig, doch later, door verkeerde maatregelen van den Staat belemmerd, verloor zij hare beteekenis.
Hier te lande bestond voorheen ook de WestIndische Compagnie, opgerigt tegen het einde van het Twaalfjarig bestand. Aanvankelijk beschikte zij over 7, doch na het veroveren der Zilvervloot (1627) over 18 millioen en gaf dividenden van 50%. Zij bloeide door het bezit van Brazilië, doch toen zij dit verloor, verviel zij tot groote schulden en werd in 1761 ontbonden. Daarna ontstond eene nieuwe WestIndische Compagnie met 5 Kamers, namelijk te Amsterdam, Zeeland, de Maas, ’t Noorderkwartier en Groningen. Zij behaalde aanvankelijk groote voordeelen met den suikerhandel, doch ging in 1791 te niet.
Voor ’t overige is het aantal compagnieschappen eindeloos groot. De voornaamste, zooals de Hudsonsbaai-compagnie enz., zullen ter behoorlijker plaats behandeld worden.
Compagnie of Kompagnie is bij het leger eene afdeeling van 100 tot 200 man, gesteld onder een kapitein en 2 of 3 luitenants. Vier of zes compagnieën vormen een bataljon. Het is ook wel gebruikelijk, dat een escadron ruiterij uit 2 compagnieën bestaat, en dat ieder van deze door een ritmeester wordt aangevoerd. — Men heeft compagniescholen, waar de manschappen onderwijs ontvangen.