Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 02-07-2018

Cappelle

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij:

Johannes Pieter van Cappelle, een Nederlandsch geschied- en letterkundige. Hij werd geboren te Vlissingen den 9den April 1783, ontving onderwijs van den predikant Schortinghuis en maakte als student te Leiden gebruik van de lessen van Ruhnkenius en te Amsterdam van die van Wyttenbach, van Lennep, van Swinden, enz. In 1803 werd hij benoemd tot lector in de bouw-, wis- en zeevaartkunde te Groningen, in 1805 tot commies bij het bureau van het Koninklijk Nederlandsch Instituut te Amsterdam, in 1811 tot praeceptor bij de Latijnsche scholen aldaar, terwijl hij in 1814 zijn antwoord op eene natuurkundige vraag door de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen met goud bekroond zag. In 1815 werd bij benoemd tot hoogleeraar in de Nederduitsche taal- en letterkunde aan het Athenaeum te Amsterdam, en na het overlijden van Herman Bosscha (1819) tevens met het onderwijs in de geschiedenis belast. Hij overleed den 26sten Augustus 1829. Tot zijne geschriften behoren onder anderen „Aristotelis quaestiones mechanicas recensuit et illustravit J.

P. van Cappelle (1812)”, „Bijdrage tot de geschiedenis der natuurkunde bij de Ouden (1815)”, „Bijdrage tot de geschiedenis der wetenschappen en letteren in Nederland (1821)”, „Bijdragen tot de geschiedenis der Nederlanden” en (met M. Siegenbeek en A. Simons) „P. C. Hooft, Nederlandsche historie met aanteekeningen en ophelderingen (1824, 8 dln)”. Van Cappelle was lid van nagenoeg alle letterkundige genootschappen in Nederland, bepaaldelijk van de Eerste en Tweede Klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut, waar hij meermalen den post van voorzitter bekleedde, alsmede ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw. Zijne grondige kennis en fijne smaak worden zeer geroemd.

Arend Gerard van Cappelle, een broeder van den voorgaande. Hij werd geboren te Leiden den 16den Mei 1795, studeerde te Amsterdam in de letteren, promoveerde te Utrecht en werd eerst conrector te Arnhem en toen achtereenvolgens praeceptor, conrector en rector aan de Latijnsche scholen te Amsterdam. Door zijn voortreffelijk onderwijs verwierf hij de toegenegenheid van zijne leerlingen, nam in 1847 zijn ontslag en overleed te Arnhem in 1852. Hij schreef „Verzameling van Grieksche woorden ten gebruike der scholen (1835)”, „P. Terentii Afri Comoediae, quas ad fidem optimarum editionum castigavit, illustravit, edidit A. G. van Cappelle (1831)”, „Commentatio de regibus et antiquitatibus Pergamensis (1841, 2 dln)” enz. Hij was lid van de Nederlandsche Maatschappij van Letterkunde te Leiden en van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen.

< >