Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 02-07-2018

Canossa

betekenis & definitie

Canossa is de naam van een thans tot puin vervallen middeleeuwsch bergslot op een rotsgevaarte bij het evenzoo genoemde vlek, niet ver van Reggio in het voormalig hertogdom Modena. Het is in de geschiedenis bekend door de vernedering, die paus Gregorius VII er in 1077 keizer Hendrik IV deed ondergaan. — Azzo, de tweede zoon van Siegfried, graaf van Lucca, deed den burg verrijzen en was de stamheer van het magtig Huis van Canossa. Vruchteloos werd het belegerd door Berengarius, die zich koning van Italië noemde, en ook tegen Berengarius II hield Azzo de verdediging vol totdat hij in 951 door keizer Otto de Groote werd ontzet. Azzo kreeg zijn derden zoon Thedald tot opvolger, en deze werd door den Paus met Ferrara beleend.

Zijn zoon Bonifacius verwierf door zijne dapperheid de gunst der Duitsche keizers Koenraad II en Hendrik III en zag zijne magt aanmerkelijk toenemen. Hij was de vader van Mathilda, markgravin van Canossa of van Toscane, en de echtgenoot van Beatrix van Lotharingen, die na zijn dood, ter beveiliging harer bezittingen, met hertog Gottfried van Lotharingen, den tegenstander des Keizers, in het huwelijk trad. Hendrik III kreeg Beatrix in zijne magt, weshalve Mathilda partij koos tegen Hendrik III en den Paus haren beschermer en vader noemde. Hendrik IV, door Gregorius VII in den ban gedaan en van zijn rijk vervallen verklaard, verzocht Mathilda, om ten zijnen behoeve bij den Paus tusschen beide te komen, en daarna werd aan den toenmaligen Keizer van Duitschland opgelegd, om binnen de muren van Canossa in een haren kleed drie dagen lang in het barre saizoen in de open lucht als boeteling te blijven staan. Kort daarna vermaakte Mathilda Ligurië en Toscana aan den Heiligen Stoel, doch na haren dood (1116) maakte Hendrik F zich meester van hare bezittingen, waarna Canossa, als Keizerlijk leen, eigene heeren bekwam. Eindelijk moest Otto IV vóór het beklimmen van den troon de landen der Markgravin aan paus Innocentius III afstaan (1209).

< >