Calcar. Onder dezen naam vermelden wij:
Hendrik van Calcar, geboren in 1328 te Calcar in het hertogdom Kleef. Hij studeerde te Parijs, werd er baccalaureus in de godgeleerdheid en zag zich daarna benoemd tot kanunnik, eerst te Keulen en toen te Keizersweerd. In 1366 werd hij Karthuizer monnik in het klooster van St. Barbara te Keulen en vervolgens abt van een dergelijk klooster te Arnhem. Ook in andere kloosters bekleedde hij die waardigheid, totdat hij zich in 1397 weder naar Keulen begaf, waar hij den 20sten December 1408 overleed. Hij schreef „ Epistola de rebus diversis tractans” en „Psalterium aut potius Rosarium in laudem B. Virginis Mariae (1448).”
Johannes Stephanus van Calcar, een verdienstelijk schilder. Hij werd geboren te Calcar omstreeks het jaar 1500, legde zich toe op de schilderkunst onder de leiding van van Eyck en begaf zich vervolgens naar Dordrecht, waar hij gehuisvest was bij den herbergier Jan Smidt, die gewoonlijk de reizigers vermoordde en uitplunderde. Eene dochter des huizes vatte genegenheid op voor den schilder en redde hem uit het dreigend gevaar door eene tijdige waarschuwing, waarna hij zich in 1535 of 1537 met haar naar Venetië begaf.
Hier werd hij een leerling van Titiaan en schilderde zoo uitstekend in den trant van dien meester, dat men beider stukken naauwelijks onderscheiden kan. Vandaar begaf hij zich naar Napels, waar hij in 1546 overleed. Zijne schilderstukken alsook zijne teekeningen hebben eene hooge kunstwaarde. Van hem is eene Mater dolorosa in de Pinacotheek te Munchen, en de fraaije ontleedkundige platen van het werk van Vesalius „De humani corporis fabrica” zijn door hem in hout gesneden.
Albertas van Calcar, een veelbelovend Nederlandsch geneeskundige, die, geboren te Deventer in 1800, reeds den 21sten Junij 1825 overleed, nadat hij de gouden medaille op de geneeskundige vraag der Utrechtsche hoogeschool verworven en in 1823 den doctors-rang verkregen had.
Elise van Calcar, zie Schiotling.