Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 02-07-2018

Cacteën

betekenis & definitie

Cacteën (Cacteae) of Cactus-planten is de naam van eene plantenfamilie, vermaagschapt met de Begoniaceën en Ribesiaceën. De bloemen zijn voorzien van meeldraden en stampers, en de vrucht is onderstandig. Het bloemdek is, even als bij de Nymphaeaceën, zoodanig, dat men geene scherpe grens kan aanwijzen tusschen kelk en bloemkroon. De talrijke meeldraden zijn op den bloembodem ingeplant.

De stamper heeft een draadvormigen stijl en een verdeelden stempel. Het vruchtbeginsel wordt eene sappige bes, welke door zamengroeijng met de kelkbladen dikwijls stekelig wordt. De talrijke zaden bevatten weinig eiwit. Alle cactus-planten hebben een eigenaardigen groen, daar de stam zich sterk ontwikkelt ten koste van de bladeren. Dikke wratten bekleeden de plaats van takken, en kleine die van bladeren. Vele zijn bovendien regelmatig met doorns bezet. De cacteën behooren in Amerika te huis; er zijn echter soorten, die overal in warme gewesten in het wild groeijen.

De gezamenlijke soorten van deze familie vereenigt men onder den naam Cactus, hoewel men het oude geslacht Cactus in onderscheidene geslachten verdeeld heeft. De merkwaardigste vorm is die van Cereus, wiens lange, zuilvormige, 3- of meerhoekige of ronde stam met eene zuil of ook wel met eene slang vergeleken wordt. Zulke gewassen groeijen aan de kust van Zuid-Amerika in groote menigte bij elkaar en verheffen zich ter hoogte van 5 tot 8 Ned. el. De groote bloesems ontwikkelen zich daaraan in zoo aanzienlijke menigte, dat een gedeelte van den stam er geheel en al door bedekt is. Zijn die stammen dood en van hun vleezig gedeelte ontdaan, dan wordt het hout, hetwelk zeer ligt is, naar het gebergte gevoerd, om er bij het bouwen van woningen te dienen.

In Chili en Peru heeft men onafzienbare velden met Cereën. Eene fraaije soortis C.senilis, die met lange, zilverwitte haren is versierd. Niet minder merkwaardig is C. giganteus Engelm., door Georg Thurber in Californië ten noorden van de Gila-rivier ontdekt. Deze is 10 Ned. el hoog en draagt witte en groene bloemen en vrij smakelooze vruchten. C. flagelliformis wordt veel gekweekt; deze heeft neerhangende dunne takken en fraaije purperroode bloemen.

Daarenboven noemen wij C. grandiflorus L. met een 5- of G-hoekigen stengel en op Jamaica, St. Domingo en te Vera Cruz groepende. Bij ons bloeit hij zeer dikwijls en met zulk eene verwonderlijke regelmatigheid, dat van zulk eene plant in een tuin te Parijs vier jaar achtereen de bloem juist op den 15den Julij des ochtends te 7 ure openging. — Men gebruikt het scherpe sap van deze plant in de keerkrings-gewesten van Amerika tegen waterzucht en ingewandswormen. Ook heeft dit sap op de huid een blaartrekkend vermogen. Wij geven hierbij in figuur 1 eene af beelding van een gedeelte van haren stengel met eene bloem op 1/4de der natuurlijke grootte.

Eene tweede groep is die der bol-cactussen. Deze hebben eene bolronde of rolronde gedaante en zijn bezet met stekelige wratten. Ook zijn zij van melksap voorzien. Van deze noemen wij Mamillaria simplex Haw, eene omgekeerd- eivormige plant met viltige en stekelige wratten. De kleine bloemen zijn witachtig-geel, de bessen scharlakenrood, de zaden zwart. Zij groeit op de barre rotsen van Zuid-Amerika, en de Indianen zijn zeer gesteld op hare zoete bessen.

De meloen-cactussen (Melocactus) belmoren tot de ribben-cactussen en hebben een aantal verticale ribben, welke met rijen van tot sterren vereenigde doorns zijn bezet. Aan het boveneinde dragen zij een ruigen cylinder, waaruit de bloemen ontspruiten. De gewone meloen cactus (M. communis Lk.) wordt vaak

grooter dan een menschenhoofd en draagt 12 tot 18 stompe ribben. Zij is donker-groen van kleur en hare bloemen en bessen zijn bloedrood.

Men ziet daarvan eene afbeelding in fig. 2 op 1/6de der natuurlijke grootte. Deze planten groepen in West-Indië, Columbia en Brazilië, en uit de vruchten bereidt men eene borst- stroop. Daar zij zeer sappig zijn, worden zij op woeste plaatsen door dorstige dieren dikwijls uitgezogen, nadat deze de stekelige huid met de hoeven verwijderd hebben. Om echter het kwetsen der hoeven te voorkomen, nemen reizigers doorgaans de voorzorg, om deze cactussen, ten behoeve der lastdieren, van het bovenste gedeelte der huid te ontdoen. Men heeft deze gewassen wel eens de bronnen der Amerikaansche woestijnen genoemd.

Bij het geslacht Echinocactus ontspruiten de bloemen uit den top, en bij het geslacht Echinopsis terzijde.

De bladeren-dragende cactussen verdeelt men in 2 groepen. De echte (Phyllocactus) hebben platgedrukte, eenigzins vleugelvormige stammen en takken. De meest-bekende is Ph. Phyllanthus Lk. met prachtige scharlakenroode bloemen. Deze groeit in Suriname, Brazilië en op de Antillen. De vijgen-cactus (Opuntia) heeft een ronden stengel met fleschvormige, platgedrukte leden. O. coccinellifera Mill. (tig. 3) heeft roode bloemen, groeit in Mexico en is ook overgebragt naar de Antillen, terwijl zij tot die gewassen behoort, waarop men de cochenille-luis teelt. In Mexico draagt deze cactus-soort den naam van nopal en een plantaadje, waar zij gekweekt wordt, heet nopaleria.

Zulk eene kweekplaats moet goed omheind wezen, daar vele dieren op de jonge spruiten azen. Het aanleggen van zoodanige plantaadjes vereischt veel zorg, en daarna moet de nopalero aanhoudend waken tegen insecten en onkruid, zich tevens beijverende, om den grond los te maken zonder de wortels der planten te kwetsen. De gewone vijgen-cactus (O. vulgaris Mill.) heeft gele bloemen. Men gebruikt de vrucht, doch het is lastig, deze van de stekelige schaal te ontdoen zonder zich te wonden. De roode bes heeft een flaauwen smaak. Men kan van deze plant ondoordringbare hagen laten groeijen.

De cactusplanten worden wegens hare zonderlinge vormen algemeen gekweekt. Ook dragen zij schoone bloemen en zijn ongemeen taai, zoodat men ze zonder veel zorg behouden kan. Wegens hare geringe wortels plaatst men ze in kleine potten, en men kan ze vermenigvuldigen door zaad en door stekken. Zelfs de gevoelige Cereus senilis heeft men wel eens afgesneden en op nieuw in den grond gezet, waar zij weder wortels schoot. Men heeft fraaije verscheidenheden van cactusplanten verkregen, doch men zij voorzigtig met het begieten. In eene drooge kamer kan men ze bij eene warmte van 6 tot 12° C. door den winter krijgen. Beter echter zijn zij geplaatst in eene cactuskast, waar de lucht droog is.