Onder dezen naam vermelden wij:
Guillaume Marie Anne Brune, maarschalk van het eerste Fransche keizerrijk. Hij werd geboren te Brives la Gaillarde in het departement Corréze op den 13den Maart 1763, studeerde te Parijs in de regten, werd bij het uitbarsten der Revolutie lid van de club der Cordeliers, was bevriend met Danton, trad in dienst bij de Nationale garde, redigeerde tot aan den 10den Augustus 1792 een dagblad, werd toen als burgerlijk commissaris naar België gezonden en in datzelfde jaar benoemd tot adjudant-generaal en overste bij het noorderleger. Hij hielp in 1793 de opstandelingen van Calvados uitéénjagen, zag zich bevorderd tot brigade-generaal, nam deel aan het gevecht bjj Hondschooten (7 en 8 September 1793), werd naar het zuiden van Frankrijk gezonden, waar hij de rust handhaafde te Bordeaux, Nizza, Marseille en Avignon, voerde daarna bevel te Parijs en verijdelde in 1795 een aanval der Jacobijnen op de troepen. In 1796 en 1797 voerde hij bevel over eene brigade in Italië onder Masséna, wierp in den slag bij Rivoli de Oostenrijkers terug, werd commandant der divisie Augereau, en nam bij herhaling zitting in den krijgsraad van den opperbevelhebber Bonaparte. In 1798 veroverde hij Bern en proclameerde te Aarau de Zwitsersche republiek. Daarna verving hij Berthier als bevelhebber der Italiaansche armée, bedwong den opstand te Rome, wist de onrustige steden van Opper-Italië tot de zijde van Frankrijk over te halen en bezette de citadel te Turijn. Vervolgens aanvaardde hij het opperbevel over het Gallo-Bataafsche leger in ons Vaderland, sloeg den hertog van York, die met 45000 Engelsche en Russen eene landing beproefde in Noord-Holland, den 19den September 1799 bij Bergen, den 6den October bij Beverwijk en noodzaakte hem tot het sluiten van het verdrag van Alkmaar, volgens welks bepalingen de Engelschen en Russen Holland moesten ontruimen en 8000 gevangene Franschen in vrijheid stellen.
In den aanvang van 1800, werd hij lid van den Staatsraad, voerde korten tijd het bevel in de Vendée, verving Masséna als opperbevelhebber van het leger in Italië, beteugelde er de oproerigheden door Florence te bezetten en Arezzo te verbranden, bragt tegen het einde van December de troepen over de Mincio, versloeg de Oostenrijkers aan de Etsch, bezette Vicenza en Roveredo en sloot den I6den Januarij 1801 te Treviso een wapenstilstand met Bellegarde, waardoor de vrede van Luneville werd voorbereid. Daarna werd hij weder voorzitter van de afdeeling oorlog in den Staatsraad, en ging in 1803 als gezant naar Constantinopel, vanwaar hij in 1805 terugkeerde, inmiddels door Napoleon I benoemd tot maarschalk des rijks. Daarna werd hij belast met het bevel over het kustleger, en in het laatst van 1806 droeg de Keizer hem de betrekking op van gouverneur-generaal der Hanse-steden. In 1807 voerde hij weder bevel over het leger, dat over Maagdenburg naar Zweedsch Pommeren voortrukte; hij belegerde en veroverde Stralsund en maakte zich meester van Rügen. Toen hij zich te Schlatkow bij Anklam in een onderhoud met Gustaaf IV, koning van Zweden, eenige woorden had laten ontvallen, die krenkend waren voor Napoleon I, werd hij ontslagen en bleef buiten betrekking.
Na de restauratie verklaarde hij zich vóór Lodewijk XVIII, die hem echter ook geene aanstelling gaf, weshalve hij zich aanstonds bij Napoleon I aansloot, toen deze van Elba terugkwam. De Keizer benoemde hem tot pair en verleende hem het commando over een observatie-corps in het zuiden van Frankrijk, waar hij Toulon geruimen tijd tegen de troepen des Konings verdedigde. Na den val van Napoleon I draalde hij zeer lang met het inleveren van zijne onderwerping, maar moest er eindelijk toe besluiten. Toen hij zich vervolgens naar Parijs wilde begeven, werd hij te Avignon, waar hij ten onregte gehouden werd voor den vermoedelijken moordenaar der prinses de Lamballe, door het graauw om het leven gebragt. Dit geschiedde op den 2den Augustus 1815.
Johan de Brune, een Nederlandsch godgeleerde en geschiedkundige, die ook in de dichtkunst niet onbedreven was. Geboren te Middelburg in 1589, werd hij aldaar raadslid in 1635, secretaris der provinciale rekenkamer in 1638, secretaris der Staten in 1644 en raadpensionaris van Zeeland in 1649. Van hem is onder anderen in het licht verschenen “Proverbia of de spreuken van Salomon (1619)”, “De grondsteenen van een vaste Regeringe enz.” (1621 en 1661)”, “Emblemata of Zinne-werck enz. (1624 en 1641)”, “De CL Psalmen Davids (1644 en 1650)”, “Salomon’s Hooglied (1647)”, “Banketwerk van goede gedachten (2 dln, 1657 en 1660)”, — voorts gedichten in den “Zeeuwsche Nachtegaal”, enz.
Jean de Brune de Jonge, of Janus Brunaeus, een Nederlandsch letterkundige uit de eerste helft der 17de eeuw. Hij genoot het onderrigt van zijn oom Franciscus Junius en van Gerardus Joannes Vossius, waarna hjj zich wijdde aan de beoefening der Nederlandsche letteren en in 1649 overleed. Tot zijne werken behooren “Veirsjes (1639)”, “Wetsteen der vernuften (1644 en 1652)”, “Jok en ernst (1644)” enz. “Alle volgeestige werken van Jan de Brune de Jonge” zijn uitgegeven in 1665 en ten tweeden male in 1681.