Jok
Zie Adrianus
Wiktionary (2019)
jok - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jokken ♢ Ik jok 2. gebiedende wijs van jokken ♢ jok! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jokken ♢ jok je?
Walter De Clerck (1981)
Ben. voor de boer in versch. kaartspelen. Afl./Sam.: jokken, zeker kaartspel; ook: het aldus genoemde kaartspel spelen; - onderjok, (kaartsp.) boer van dezelfde kleur: als klaveren troef is, is schoppenboer de onderjok.
Jozef Verschueren (1930)
m. [Lat. jocus] gekheid, met sterke bijmenging van ironie : hij deed het louter uit -. Syn. → boert.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: