Onder dezen naam vermelden wij:
Traugott Bromme, boekhandelaar te Dresden, die zich door zijne reizen en reisbeschrijvingen algemeen heeft bekend gemaakt. Hij werd geboren in 1802 te Anger bij Leipzig, was in laatstgenoemde stad eenigen tijd in den boekhandel werkzaam, ging vervolgens naar Bremen, en toen naar Noord-Amerika. Nadat hij eenigen tijd in de Vereenigde Staten had rondgezworven, legde hij zich toe op de geneeskunde en werd tweede officier van gezondheid aan boord van den schoener “Jao José Pedrillo”, toebehoorende aan Columbia. Met dit schip en de manschappen was hij een jaar in gevangenschap te Haïti. In 1824 kwam hij weder in Noord- Amerika en ontving er eene aanmerkelijke schadeloosstelling.
In den zomer van dat jaar keerde hij naar Duitschland terug, kwam er aan het hoofd van een boekhandel in Dresden en verplaatste zijne zaak in 1844 naar Stuttgart. Zijn fonds bevat belangrijke werken over archaeologie en kunstgeschiedenis en door zijne eigene geschriften werd hij de stichter van eene uitgebreide letterkunde voor landverhuizers. Van zijne geschriften noemen wij “Reisen durch die Vereinigten Staaten und Obercanada (1832)”, “Michigan, eine geographisch-statistisch-topographische Skizze (1834)”, “Taschenbuch für Reisende durch die Vereinigten Staaten (1837)”, “Hand- und Reisebuch für Auswanderer nach Nord-, Mittel- und Sudamerika (7de uitgave 1856)”, “Nordamerika in allen Beziehungen (1840 en 1841)”, “Neuester Wegweiser für Auswanderer nach Amerika (1852)” enz. Zijn Atlas voor de natuurlijke geschiedenis werd door dr. T. C. Winkler voor Nederlanders bewerkt.
Karl Rudolf Bromme, bijgenaamd Brommy, een broeder van den voorgaande en den eersten admiraal der Duitsche vloot. Hij werd geboren te Anger bij Leipzig den 20sten September 1804, ging in 1817 naar Hamburg, waar hij onderrigt in de zeevaartkunde genoot, vermeerderde zijne kennis door eenige reizen naar West-Indië en vertrok daarna naar de Vereenigde Staten. Toen op eene reis naar Canton de gezagvoerder overleed, trad Bromme in zijne plaats en kweet zich zoo uitstekend van zijn pligt, dat hij onder de koopvaarders een goeden naam verwierf. Toen men in Engeland en Noord- Amerika schepen uitrustte, om Griekenland in zijne worsteling bij te staan, begaf Bromme zich in krijgsdienst ter zee, stevende in 1827 naar Griekenland en werd er als luitenant eerste klasse geplaatst op de “Hellen”, een fregat van 64 stukken, waarmede hij deel nam aan de expeditie naar Alexandria. Als tweede commandant op de korvet “Hydra” werd hij belast met het tuchtigen der Turksche zeeroovers en was aanwezig bjj de belegering van Chios en bij de blokkade van Navarino. In 1828 werd hij kapitein op eene stoomboot met acht 58-ponders, en hij zag zich bekleed met het bevelhebberschap over de vloot, die in September Prevesa beschoot en blokkeerde. Voorts bombardeerde hij Antiochia en Lepanto, veroverde een Turkschen schoener in de golf van Talanti en vernielde er onderscheidene roofschepen.
Na het einde van den oorlog diende hij weder eenigen tijd op het fregat “Hellas” en daarna als commandant op de korvet “Ipsara”, waarmede hij de Grieksche landverhuizers uit Candia overbragt. Graaf Capo d’Istrias riep hem in het ministérie van Marine. Intusschen verbrandde Miaulis, door Russische schepen in de engte gebragt, het grootste gedeelte der Grieksche vloot. De vernieling van de “Hellas” ging Bromme zoozeer aan het hart, dat hij zjjn ontslag nam en zich op reis begaf naar Engeland en Frankrijk. Den ledigen tijd van zijn ambteloos leven besteedde hij aan het opstellen van geschriften van zeevaartkundigen, wiskundigen en letterkundigen inhoud.
Toen prins Otto tot koning van Griekenland gekozen werd, begaf hij zich naar München, werd in zijn voormaligen rang hersteld en aanvaardde het bevel over de stoomboot “Hermes”, dat hij tot in 1832 behield. Van dien tijd tot aan 1835 bekleedde hij de betrekking van havenmeester, benevens eenige andere te Paros en ontwierp een reglement voor de marine, hetwelk thans nog van kracht is. Van 1836 tot 1843 was hij tweede commandant van de Militaire school voor de landmagt en de marine. De omwenteling van 3 September 1843 deed hem zijne betrekking verliezen; later werd hij bij de marine-regtbank geplaatst, en in 1848 verscheen zijn belangrijk boek “De Marine” in het licht, dat zich onderscheidt door eene grondige en volledige behandeling van alles wat op de zeevaart betrekking heeft.
Bromme had alzoo op het gebied der zeevaart grooten roem verworven, toen het parlement te Frankfort bijeenkwam. Het Rjjksministérie riep hem derwaarts en belastte hem met de moejjeljjke taak, om uit niets eene Marine te scheppen, welke zich zoo spoedig mogelijk met die van Denemarken zou kunnen meten. Den 9den Maart 1849 kwam hij met een secretaris te Bremerhaven, om er het bestuur over de schepen in de Weser te aanvaarden en de grondslagen te leggen voor een nieuw arsenaal. Met ongemeene geestkracht en voortvarendheid ging hij aan het werk, en werd daarbij door de algemeene achting en toegenegenheid zijner ondergeschikten zoodanig ondersteund, dat de vloot na verloop van 3 maanden zoover gevorderd was, dat hij met haar uitloopen en den strijd met Denemarken wagen kon. Den 5den Junij ontmoette hij met het stoomfregat “Barbarossa” en de stoomkorvetten “Hamburg” en “Lübeck” nabij Helgoland het Deensche eskader, bestaande uit 3 fregatten, 1 korvet en 1 stoomboot. In het gevecht werd de Deensche korvet “Valkhyrien” zóó toegetakeld , dat zij te Kopenhagen gerepareerd moest worden.
Den 18den Augustus werd Bromme door den rijksbestuurder, aartshertog Johann, benoemd tot commodore en den 21sten November tot schout-bij-nacht. Na de ontbinding der Duitsche vloot (1853) hield hij zich te Bremerhaven bezig met het opstellen zijner gedenkschriften, en in Mei 1857 werd hij chef der technische afdeeling bij de Marine te Milaan in Oostenrijksche dienst. Hij overleed den 9den Januarij 1860 te St. Magnus bjj Lezum, waar hij zijne laatste levensjaren in afzondering had doorgebragt. Onder den naam van C. M. Termo schreef hij “Skizzen aus dem leben eines Seemanns (1832)”.