Een Nederlandsch godgeleerde, waarschijnlijk te Groningen geboren, oefende zich te Amsterdam onder de leiding van Galenus Abrahamsz., en werd in 1700 leeraar bij de Doopsgezinden in de stad Groningen en een ijverig voorstander der Collegianten (zie onder dit woord). Dit laatste strekte vele leden zijner gemeente tot ergernis, zoodat hij zijne betrekking in 1714 nederlegde.
In 1725 werd hij er echter op nieuw beroepen en had vrede, totdat in 1728 Jacob Rijswijk, tot tweeden leeraar benoemd, zijn hevige tegenstander werd. Men betichtte hem van Sociniaansche gevoelens, en toen de beschuldigde, om zich hiervan te zuiveren, een glansrijk examen aflegde voor het Consistorie der Hervormden, zeide men, dat de belijdenis van deze laatste de zijne was. Botterman stond nog te Groningen in 1752. Hij was één van de eerste bestuurders der Sociëteit en schreef onder anderen “Het ware afbeeldsel van een Collegiant (Leeuwarden 1735)” —een werk, dat door den Groninger hoogleeraar Driessen en door Rijswijk hevig is aangevallen.