Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Groningen

betekenis & definitie

De noordoostelijkste provincie van Nederland, grenst ten noorden aan de Noordzee, ten oosten aan den mond der Eems, de Dollart en Pruissen, ten zuiden aan Drenthe en ten westen aan Friesland en de Lauwerzee. Het beslaat eene oppervlakte van ruim 41 s/4 □ geogr. mijl en telt ruim 234000 inwoners. Het is voorts zamengesteld uit de voormalige provincie Groningen en de Ommelanden (Stad en Lande), wederom gesplitst in het regtsgebied der stad (het Gooregt en het Oldambt) en de Ommelanden (Hunsingo, Fivelgo en het Westerkwartier), het Westerwolde (eene afzonderlijke heerliikheid, welke aan de stad toebehoorde), en uit het eiland Rottum. De rivieren, die er vloejjen, zijn van weinig belang.

Daartoe behooren: De Lauwere (grensrivier naar de zijde van Fries land), — de Hunse, die als Drenthsche Diep of Oostermoersche Vaart in Drenthe haren oorsprong neemt en bij de stad Groningen met het Hoornsche Diep het Reitdiep vormt, — het Hoornsche Diep, desgelijks in Drenthe ontspringend en gedeeltelijk onder den naam van Noord-Willemsvaart in een kanaal herschapen, — en de Westerwoldsche Aa, ontstaande uit de zamenvloeping van de Onstwedder-, Mussel- en Ruiten-Aa en zich door de Statenzijl in de Dollart ontlastende. Voorts heeft men er een groot aantal kanalen en vaarten, Rijks-, provinciale en gemeentelijke wegen en een tweetal spoorwegen, van welke de eene van het oosten naar het westen langs de stad Groningen de provincie doorloopt, terwpl de andere van die stad zich zuidwaarts uitstrekt naar de hoofdstad van Drenthe. Weldra zal eerstgenoemde door overbrugging der Eems met de Duitsche Westbaan verbonden zijn, terwijl zoowel van een spoorweg van Winschoten langs de zuidelijke Veenkoloniën naar Assen als van een buurtspoor door het noorden van dit gewest plannen ontworpen zijn.

De kust der provincie Groningen is langs de Wadden, den mond der Eems en de Dollart door dijken omgeven, en door inpoldering wordt er gedurig veel land gewonnen. De noordelijke helft van dit gewest bevat voortreffelijke kleigronden, het zuidelijk gedeelte zandgronden en het oostelijk gedeelte vooral hooge veengronden, die na het vergraven en na eene doelmatige bemesting uitmuntend bouwland opleveren. De stad Groningen ligt op eene zandhoogte, de Hondsrug genaamd, welke van daar zuidwaarts loopt. De landbouw bloeit er in hooge mate, terwijl in evenredigheid minder werk wordt gemaakt van de veeteelt. Op de kleigronden is koolzaad en in de Veenkoloniën — voormalige, thans afgegravene en toebereide veengronden — de aardappel het voornaamste gewas. Voorts wordt er veel rogge, gersten haver verbouwd. In het algemeen heeft er de landbouw, begunstigd door het beklemregt, een hoogen trap van ontwikkeling bereikt, en vooral in de laatste 25 jaar eene ongemeene welvaart doen ontstaan, terwijl ook de scheepvaart er meer bloeit dan ergens elders in ons Vaderland. De zeevisscherij heeft er een zetel in het dorp Zoutkamp.

De fabrieknijverheid ontwikkelt er zich meer en meer. Vooral de aardappelmeelfabrieken geven er werk aan vele handen. Wijders heeft men er veel scheepstimmerwerven, houtzaagmolens, steen- en pannebakkerijen, een groot aantal kalkbranderijen enz. De provincie is verdeeld in 4 kiesdistricten (Groningen, Zuidhom, Appingadam en Winschoten) , in 7 schooldistricten, en in 3 arrondissementen (Groningen, Appingadam en Winschoten) met 7 kantons. Men vindt er eene académie (te Groningen), 2 gymnasiën (te Groningen en te Winschoten), eeneLatpnsche school (te Veendam), 2 hoogere burgerscholen met 5-jarigen cursus (te Groningen en Veendam) en 2 met 3-jarigen cursus (te Sappemeer en Warfum), benevens eene hoogere burgerschool voor meisjes (te Groningen), drie zeevaartscholen (te Groningen, Veendam en Delfzijl), eene kweekschool voor onderwijzers (te Groningen), benevens een groot aantal scholen van meer uitgebreid lager en van lager onderwijs.

Op den l«ten December 1869 behoorden van elke 1000 inwoners 908 tot de Protestanten en 70 tot de R. Katholieken. Men vindt er, behalve de hoofdstad van dit gewest, slechts een drietal kleine stadjes, namelijk Delfzijl, Appingadam en Winschoten. Merkwaardig zjjn er de reeds vermelde Veenkoloniën (van welke Veendam omstreeks 10000 en Wildervank ruim 7000 zielen telt), doordien een bloeijende landbouw en nijverheid er hunne zetels hebben opgeslagen op een bodem, die eerst voor een paar eeuwen ontgonnen werd, terwijl Stadskanaal zich nagenoeg bjj menschengeheugen tot eene drukbevolkte streek ontwikkeld heeft. De geschiedenis der provincie staat voorts in het naauwste verband met die van hare hoofdstad, waarover wij in het volgend artikel eenige bijzonderheden zullen mededeelen.

Groningen, de hoofdstad der provincie van dien naam, op het noordelijk uiteinde van den Hondsrug en aan de Hunse en de Aa gelegen, is tot nu toe eene vesting, door een gerevêteerden gebastionneerden wal met faussebraye en eene natte gracht, voorts door buitenwerken en inundatiën gedekt, doch zal eerlang worden ontmanteld en hierdoor gelegenheid ontvangen voor uitbreiding op eene ruime schaal. Zij is regelmatig aangelegd, zoodat de voornaamste straten uitloopen op de Groote Markt, waar het prachtig stadhuis zich verheft. Tot de merkwaardige gebouwen behooren er verder de Martini-kerk met een hoogen, fraaijen toren, het nieuwe academiegebouw, het gebouw der hoogere burgerschool enz. Men heeft er eene hoogeschool, die echter in kwijnenden toestand verkeert, een gymnasium, eene hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus, de académie Minerva voor beeldende kunsten, eene zeevaartschool, eene kweekschool voor onderwijzers, een instituut voor doofstommen enz. Tot de wetenschappelijke instellingen behooren er het Natuurkundig genootschap en het genootschap Pro excolendo jure patrio. Eene ffaajje wandelplaats vormt het nabij de stad gelegene Sterrebosch.

Men vermeldt dat de stad haren oorsprong verschuldigd is aan een kasteel, hetwelk aldaar door den Romeinschen veldheer Córbulo werd gesticht, terwjjl anderen haar ontstaan aan zekeren Gruno toeschrjjven, aan wien zij desgelijks haren naam verschuldigd zou wezen. Zij is in 837 door de Noormannen verwoest en in 1110 met muren en grachten omringd. In 1166 kwam de bevolking der stad in opstand tegen den Bisschop van Utrecht en werd door Morris III, graaf van Holland, belegerd, die echter na de bemiddeling van den Keizer het beleg opbrak. Wederom ondervond zjj eene belegering in 1500 door Albert van Saksen, landvoogd van Friesland voor Maximiliaan; gedurende 15 dagen werd zjj beschoten met grof geschut, doch te vergeefs, daar de stad zich onder de bescherming stelde van Kasrei, hertog van Gelder. De Geldersche stadhouder, Jasper van Marwijk, hitste echter de bevolking op tegen het stadsbestuur, zoodat er in 1525 een geweldig oproer uitbarstte, waarbij de raadsleden naauweljjks het leven konden redden. Die stadhouder werd in 1529 vervangen door Karei, een zoon van den hertog van Gelder. Hij maakte zich zeer bemind, doch toen hij de zelfstandigheid van Groningen tegenover Gelderland wilde handhaven, werd hij afgezet, waarna de Hertog, in verbond met de Denen, de stad door een troep van deze liet overvallen (13 April 1536), welke echter na eenige plundering en brandstichting aftrok. Hierover verontwaardigd, stelde Groningen zich onder de heerschappij van Kasréi V. In Junij 1567 (na de bestorming) hadden er de Protestanten van de Spanjaarden veelte lijden, en in 1568 sloeg Lodewijk van Nassau na den slag bij Heiligerlee het beleg voor Groningen, maar moest het opbreken, daar Alva met eene geduchte legermagt naderde.

In 1577 verliet de stad de Spaansche zjjde en stelde zich onder het gezag der Algemeene Staten. Rennenberg kwam er als stadhouder, doch zijn verraad bragt Groningen weder in de handen der Spanjaarden (Maart 1580). Vruchteloos werd hierna de stad belegerd door graaf Willem Lodewijk van Nassau (1580) en door prins Maurits (1591). Laatstgenoemde herhaalde het beleg den 22*ten Mei 1594 en liet haar van 5 Junij tot 19 Julij hevig beschieten, zoodat zij zich den 24«ten Julij overgaf. Graaf Willem Lodewijk van Nassau werd er nu stadhouder en nam aanstonds krachtige maatregelen, om een einde te maken aan de onzalige twisten, die sedert vele jaren tusschen de stad Groningen en de Ommelanden werden gevoerd.

Doch eerst na het oproer van 1657, waarbij het huis van den burgemeester Tjassens geplunderd werd, kwam een reglement tot stand, waardoor gemelde oneenigheden werden bijgelegd. — Den 19<ien Juljj 1672 sloegen de Aartsbisschop van Keulen en de Bisschop van Munster, als bondgenooten van Lodewijk XIV, het beleg voor Groningen, welke stad echter zoo dapper verdedigd werd, dat zij den 28sten Augustus moesten aftrekken, — eene gebeurtenis welke ook nu nog op dien datum aldaar telken jare feestelijk wordt herdacht. — In 1748 hadden er allerlei baldadigheden plaats van het Prins-gezinde volk, en er heerschte zelfs eene volslagene regéringloosheid tot aan het uitvaardigen van het reglement van 27 November 1749. Dergelijke ongeregeldheden herhaalden zich evenzeer in 1787 en 1788 ten tijde der Prins-gezinden en Patriotten. In Februarij 1795 trokken de Franschen er binnen, die haar ontruimden op den 14<Jen November 1814. Na dien tijd is Groningen sterk tpegenomen in zielental, hetwelk thans omstreeks 40000 bedraagt, en in welvaart, — inzonderheid in de jongste jaren door den bloei van den landbouw, door den aanleg van spoorwegen en door verbetering van wegen en kanalen, terwijl de toekomstige opening van het Grootscheepvaart, kanaal veel belooft voor de ontwikkeling van den handel.

Rondom de stad bevinden zich de Ommelanden. Deze vormden oorspronkelijk vrije landschappen, zoodat ieder dorp zijn eigen regtstoel had, doch door de Reductie van 1594 werden zij met de stad vereenigd en in 3 kwartieren (Hunsingo, Fivelgo en het Westerkwartier) verdeeld.