Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 19-03-2018

Böttger

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij:

Johann Friedrich Böttger, Böttcher of Böttiqer , den uitvinder van het Saksisch porse­lein. Hij werd geboren te Schleiz in 1682, legde te Berlijn zich toe op de artsenijmengkunde, maar moest die stad verlaten, omdat hij verklaard had, de kunst te verstaan van goud te maken.

Hij ging naar Wittenberg, werd ook daar door de Pruissische policie vervolgd en ontving verlof om zich naar Dresden te begeven. Hier beloofde hij, dat hij zijne kunst ten voordeele van Saksen zou aanwenden, en hij bleef er 3 jaar in eene soort van arrest. Na velerlei bedriegerijen gelukte het hem, aan zijne bewakers te ont­snappen, maar hij werd in Oostenrijk ach­terhaald en weder naar Dresden gebragt, waar hij in het najaar van 1705 aan koning August II een rapport inleverde, dat nog voorhanden is en getuigenis geeft van zijne onbeschaamdheid. Intusschen bleek het spoe­dig, dat zijne hooggeroemde kunst niets be- teekende, en Tschirnhausen droeg hem nu op, om uit onbruikbare steenen des lands porse-

lein, borax enz. te maken. Böttger vervaar­digde inderdaad van eene bruinachtige roode leemsoort uit den omtrek van Meiszen eene soort van porselein, welke dat van Tschirn- hausen ver overtrof. Daar de Zweden over de grenzen rukten, werd Böttger met 3 knechten op den Königstein in veiligheid gebragt. In 1707 keerde hij naar Dresden terug en in 1710 was hij directeur van eene porseleinfabriek te Meiszen. Reeds in het jaar te voren had hij met zijn porselein de mis te Leipzig bezocht en algemeenen bijval gevonden. Intusschen was hij, als de slaaf van den sterken drank, weinig geschikt voor zijne betrekking, en daar het voorts bleek, dat hij met eenige personen te Berlijn in onderhandeling was, om voor eene geldsom zijn geheim mede te deelen, werd hij in den kerker geworpen, waar hij niet lang daarna — den 134en Maart 1719 — overleed.

Adolf Böttger, een Duitsch dichter en ver­taler. Hij werd geboren te Leipzig den 21stenMei 1815, bezocht er in 1836 de universiteit, en wijdde zich weldra uitsluitend aan de be­oefening der Duitsche dichtkunst en der nieu­were talen. In 1838 maakte hij een aanvang met het overbrengen der gezamenlijke wer­ken van Byron (Leipzig 1840, 44e uitgave 1850 uit 12 deelen). Minder gelukkig was hij in het vertalen van dramatische stukken van Shakspere, terwijl hij daarentegen uitmuntend slaagde in het overgieten der gedichten van Goldsmith, van Milton, van Pope, van de zangen van Ossian en van Longfellow. Zijne oorspronkelijke gedichten verzamelde hij in 1846 onder den titel van “Frühlingsmelodien", terwijl hiervan in 1850 reeds eene 6de ver­meerderde uitgave onder den titel van “Ge­dichte” verschenen is.

Hij heeft voorts in 1848 liederen “Auf den Wartburg” geschre­ven,— in 1845 een drama “Agnes Bernauer (Leipzig 134e uitgave 1850)”, benevens een groot aantal andere gedichten, die zich vooral door welluidendheid onderscheiden. Hij over­leed den 164en November 1870 te Gohlis bij Leipzig. Tot zijne laatste voortbrengselen behooren “Heilige Tage (1865), “Neut: Lieder (1868)” en “Das Galgenmännchen (1870)”. Onder zijn toezigt is in 1864—1866 eene uit­gave van zijne gezamenlijke werken in 6 dee­len In het licht verschenen.

< >