Botany-baai is de naam eener baai aan de zuidoostkust van Nieuw-Holland, in het graafschap Cumberland en ontleent haren naam aan de groote verscheidenheid van toen nog onbekende gewassen, die Cook en zijne medereizigers in 1770 er vonden.
De ingang in de baai, tusschen de steile kapen Solander en Banpo gelegen, is naauwelijks ½ geogr. mijl breed, terwijl de baai zelve eene middellijn heeft van 4 geogr. mijlen. Zij is met vele zandbanken bezet en derhalve gevaarlijk voor den zeeman. Op aanbeveling van Banks stichtte het Britsche gouvernement er in 1770 eene strafkolonie, en in 1788 kwamen er de eerste veroordeelden (gedeporteerden), namelijk 600 mannen en 250 vrouwen, benevens 570 vrijwillige landverhuizers — alle aan boord van 11 schepen onder het bevel van kapitein Philipps. De bodem was er echter voor eene kolonie weinig geschikt, zoodat Philipps haar weldra naar het meer noordelijk gelegen Port Jackson verplaatste. Zij ontwikkelde zich onder zijn bestuur zeer voorspoedig, doch hij was genoodzaakt om in 1792 wegens ongesteldheid naar Europa terug te keeren, en nu volgden er 3 jaren van regéringloosheid, waarin veel, van ’t geen hij met moeite tot stand had gebragt, op eene betreurenswaardige wijze verviel.
Kapitein Hunter, een regtschapen man, werd zijn opvolger, maar ondervond zoovele moeijelijkheden, dat hij weldra zijne betrekking nederlegde. Onder kapitein King, een ruwen zeeman, verwilderde de kolonie nog meer, en eerst kapitein Bligh zocht het kwaad met den wortel uit te roeijen. Het bestuur van den generaal-majoor Lachlan Macquarie, dat in 1810 een aanvang nam en 12 jaren duurde, vormt een schitterend tijdperk in de geschiedenis dier kolonie. Bij zijn vertrek in 1821 werd hij geprezen als een weldoener des lands. Onder zijne opvolgers breidde de kolonie zich meer en meer uit, en thans vormt Botany-baai slechts een klein gedeelte van Zuid-Wallis.