een eiland in de Oostzee, tot het Deensche stift Seeland behoorende en 6 geogr. mijlen van de Zweedsche kust verwijderd, heeft eene oppervlakte van 10½ □ geogr. mijl en telt omstreeks 30000 inwoners. De kern van het eiland bestaat uit oorsponkelijk gesteente, maar zij is van alle zijden door aangeslibde landen omgeven. De hoogste punten zijn er de Ringeberg (90 Ned. el), de Ruthskirkeberg (140 Ned. el) en de Rytterknegten (159 Ned. el).
De bodem verschaft er aan de inwoners eene voldoende hoeveelheid graan en aardappels, terwijl de veeteelt en vischvangst in hunne overige behoeften voorzien. Men vindt er geene adellijke kasteelen met afhankelijke boeren; de landbouwers zijn er in den regel tevens grondbezitters. Bij Hasle zijn steenkolenmijnen, en op eene alleenstaande rots verheffen zich de bouwvallen van het weleer sterke en vermaarde kasteel, Hammershuus.
De scheepvaart is er een belangrijke tak van bestaan, die wegens de gunstige ligging van het eiland in een bloeijenden toestand blijft. Men vindt er een aantal baaijen, en twee van deze zijn uitmuntende havens, namelijk de Baai van Röe en die van Sandvig. Nabij het eiland liggen drie kleine eilandjes, namelijk Christiansöe met sterke vestingwerken en eene citadel, — Friedrichsöe, door eene brug met laatstgenoemde verbonden en van een vuurtoren voorzien, en Gräsholm, door eiderganzen bewoond.
Bornholm, aanvankelijk een zelfstandig rijkje, werd later eene Deensche bezitting. In 1522 kwam het in de magt van Lübeck, en in 1645 werd het door de Zweden veroverd, doch deze verloren het reeds in 1658, toen zij voor de inwoners, aangevoerd door Jens Könföd, de wijk moesten nemen. Na dien tijd bleef het in het ongestoord bezit der Denen. De hoofdplaats is Rönne of Rottum met eene haven en ruim 5000 inwoners. Het is vooral door Christiansöe van groot belang voor den toegang tot de Oostzee, zoodat Rusland reeds bij herhaling pogingen heeft aangewend, om het van Denemarken over te nemen.