een zeer populair Zwitserse! schrijver, werd geboren den 26sten Mei 1799 te Weinfelden in Thurgau, studeerde te Zurich in de godgeleerdheid en werd achtereenvolgens leeraar te Weinfelden, Matzingen en Arbon. Hij spande al zijne krachten in, om de verbetering van den maatschappelijken toestand der Zwitsers te bevorderen en ijverde zeer voor eene herziening der Bondswetten. Door toespraken en geschriften verwierf hij de gunst des volks.
In 1830 werd hij gekozen tot lid der Regéringscommissie en tot lid van den Grooten Raad, en hij vervaardigde met Jedler en Keller in 1831 het ontwerp van eene nieuwe grondwet voor Thurgau. Daarna legde hij het lidmaatschap van den Grooten Raad neder en wijdde zijne dagen te Arbon aan het leeraarsambt en aan letterkundige werkzaamheden. Hij had zich echter bij de aristocratische partij zóó gehaat gemaakt, dat er een aanslag werd gedaan op zijn leven. Nadat Keller in 1835 niet herkozen werd, kwam Bornhauser weder in den Raad en zorgde, dat de kloosters onder het toezigt werden gesteld van den Staat. Toen het volk in 1837 zijne pogingen tot herziening der wetten wederstreefde, legde hij zijne betrekking als lid van den Raad neder, doch werd in 1849 herkozen, en overleed in Maart 1856. Tot de door hem uitgegevene geschriften behooren “Andréas Schweizerbart (1834)” het tijdschrift “Der Wachter”, de treurspelen “Hans Waldemar” en “Gemma von Arth”, — voorts een bundel liederen, het heldendicht “Heinz von Stein” en een historischen roman “Ida von Toggenburg.”