Bogerman of Bogherman. Onder dezen naam vermelden wij:
Reinier Bogerman, een ervaren Nederlandsch regtsgeleerde. Hij werd abt van Jerusalem of Gerkesklooster in Friesland en in 1531 syndicus en secretaris van de stad Groningen. Karel V raadpleegde hem over belangrijke aangelegenheden en zond hem in 1537 als gezant naar Lüneburg. In 1550 werd hij pensionaris van Kampen, waar hij binnen een kort tijdsbestek het archief in orde bragt. Een werk van hem “Over den oorsprong der Friezen, hunne voornamen en eenige Friesche spreekwoorden” is niet in het licht verschenen. Zijne twee zonen hebben de betrekking van predikant bekleed.
Johannes Bogerman, een Nederlandsch godgeleerde en een kleinzoon van den voorgaande. Hij werd geboren te Opleeuwert in Oost-Friesland in 1576 en opgevoed te Bolsward. Hij studeerde te Franeker, op kosten des lands, met den meesten ijver in de godgeleerdheid, bezocht de hoogescholen te Heidelberg en te Genève en deed als predikant zijne intrede te Sneek den 23sten September 1599. Met zijn ambtgenoot Gosuinus Geldorp deed hij er veel maar vruchteloos moeite, om de Doopsgezinden tot de Hervormde leer over te halen. In 1602 werd hij naar Enkhuizen beroepen, doch reeds in 1604 vertrok hij naar Leeuwarden. Van daar werd hij met Sijbrand Lubberti afgevaardigd naar eene vergadering te ’s Hage, die er den 22sten Mei 1607 ter voorbereiding van eene Nationale Synode zou gehouden worden. Met 13 anderen nam hij er de Nederlandsche geloofsbelijdenis en den Heidelbergschen catechismus ijverig in bescherming en vond slechts tegenstand bij een 4-tal léden, onder welke zich Arminius en Uytenbogaard bevonden, ’t Geen te ’s Hage besloten was, werd in datzelfde jaar op eene vergadering te Amsterdam bevestigd.
In 1614 werd hij benoemd tot hoogleeraar in de godgeleerdheid te Franeker, en hij woonde de vergaderingen bjj, die in 1615 en 1616 te Amsterdam en in 1617 te Sneek ter zake van de Remonstranten werden gehouden. In 1618 werd hij benoemd tot lid van de Nationale Synode te Dordrecht en weldra tot voorzitter van deze. Zijn gedrag in die betrekking is door de verschillende partijen zeer verschillend beoordeeld. Sommige Remonstranten noemden hem niet het “hoofd der synode”, maar het “hoofd der snooden”, en terwijl Barlaeus hem beschrijft als een stuursch, onverdraagzaam en ketterverdoemend godgeleerde, roemt Carleton zijne bekwaamheid, zedigheid en gematigdheid. Intusschen wordt de toespraak, die hij bij het sluiten der synode tot de Remonstranten rigtte, algemeen afgekeurd.
Het volgende jaar was Bogerman lid van de synode, die te Utrecht gehouden werd tot regeling van de kerkelijke tucht. Hjj werd achtereenvolgens tot predikant beroepen te ’s Hage en te Amsterdam, maar wees die betrekkingen van de hand. Op last der Staten nam hij deel aan het bewerken eener nieuwe Bijbel-vertaling, en een groot deel der zoogenaamde Staten-vertaling des Ouden Testaments is van zijne hand, terwijl hij tevens in 1633 eene groote bekwaamheid aan den dag legde bij het overzien van het geheele werk. Aan de reeds vermelde beroeping tot hoogleeraar te Franeker was geen gevolg gegeven. Zij werd in 1633 herhaald en hij maakte er in 1636 een aanvang met zijne lessen. In 1637 ontving hij de waardigheid van doctor in de theologie, en hij overleed in datzelfde jaar op den 11den September. De geleerde, welsprekende en werkzame man heeft onderscheidene werken in de Latijnsche en Nederlandsche taal in het licht doen verschijnen.