zjjn in de geregteljjke geneeskunde van groot gewigt. Daaruit kan de gesteldheid der bloedligchaampjes en dus de aard van het bloed worden bepaald. Heeft men eene geringe hoeveelheid van het gedroogde bloed met eenig water bevochtigd en een half uur laten staan, dan lost het eiwit op, alsmede de inhoud der roode bloedligchaampjes.
Deze laatste zijn echter zoozeer beschadigd, dat men naauwelijks het omhullend vlies met eenige zekerheid kan onderscheiden. Na de verwijdering van den rooden droppel blijft echter vezelstof achter, waarin de kleurlooze bloedligchaampjes besloten zijn, en de gesteldheid van deze kan men met vrij groote zekerheid bepalen. Daarenboven heeft Virchow in geconcentreerde kaliloog een uitstekend middel gevonden, om de roode bloedligchaampjes van bloedvlekken ongeschonden te laten opzwellen, zoodat men ze duidelijk kan waarnemen. Is dit bij een geregtelijk onderzoek gelukt, dan weet men zeker, dat men met echte bloedvlekken te doen heeft. Om het haematine aan te wijzen, kookt men een klein uittreksel der bloedvlek met geconcentreerd azijnzuur, en men doet de kristallen van Teich- mann ontstaan volgens de methode van Büchner en Simon.
Hierdoor verkrijgt men groote zekerheid omtrent de aanwezigheid van bloed. Uit de grootte en gedaante der bloedligchaampjes zoekt men voorts te bepalen, of het bloed der bloedvlekken afkomstig is van menschen, alsmede of het aan een levende of aan een doode heeft toebehoord. In het bloed van levende schepselen bevindt zich de vezelstof in een opgelosten toestand, zoodat zij eerst op het linnen of katoen is gestremd. Bij het bloed van lijken is die stremming reeds voorafgegaan.
Heeft men bloedvlekken op wollen stof, dan mag men de kaliloog van Virchow niet gebruiken, omdat zij welligt ook de wol zou aantasten. In zulk een geval neemt men zijne toevlugt tot ammonia.