(furunculus) of bloedzweer. Wanneer hier of daar de smeerklieren der huid ontstoken worden, zoodat er een klein, rood, uitpuilend, pijnlijk gezwel ontstaat, dat weldra grooter wordt, waarna op den top etter ontstaat, die zich na het doorbreken der huid tegelijk met bloed ontlast, en eindelijk die klieren in de gedaante van eene grijze etterprop worden uitgeworpen, dan geeft men aan zoodanig gezwel den naam van bloedvin of bloedzweer. Na het uitwerpen dier prop verminderen de pijnen, verdwijnt de hardheid der randen en sluit zich de opening, waarna de bloedvin genezen is.
Bloedvinnen worden doorgaans toegeschreven aan kwaadsappigheid of aan scherpte in het bloed. Men ziet echter, dat dikwijls gezonde menschen er aan lijden, en het is tevens boven allen twijfel verheven, dat onzindelijkheid met betrekking tot de huid haar ontstaan bevordert. In de bloedzweer zien velen eene poging der natuur, om zich van iets gebrekkigs of overtolligs te ontslaan. Daarom is het, volgens hen, ook niet geraden, zulk eene poging door insnijdingen te belemmeren, — veelmeer ware het dan van belang, haar door gepaste middelen — b. v. door warme pappen — te bevorderen.