Blasphemie beteekent in het algemeen: eerrooving, in meer bepaalden zin: Godslastering. In het aristocratische Byzantijnsche keizerrijk werd het ook genomen in den zin van majesteitschennis.
In het Kanonieke regt was de Godslastering, het vloeken en zweren strafbaar gesteld; men werd daarvoor vervolgd door den geestelijken regter. Evenzoo doen sommige oudere en nieuwere wetboeken in landen, waar de grens tusschen zedelijkheid en regt niet streng getrokken en volgehouden wordt.
Waar de Staat zich nog geroepen gevoelt, om zich met de godsdienst te bemoeijen, en om toe te zien op de moraliteit, de denkwijze in het privaatleven der onderdanen, daar vinden we nog dergelijke misdrijven in het strafwetboek als de blasphemie. De Staat, volgens de nieuwere begrippen, beperkt den kring der zedelijkheid, die door zijne kracht, zelfs met regtsdwang, gehandhaafd moet worden, binnen zoo eng mogelijke grenzen, en brengt zooveel doenlijk de ongeoorloofde daden op het gebied der zedelijkheid terug, waar ieder overtreder alléén met zijn geweten heeft af te rekenen. In Pruissen is de blasphemie nog strafbaar.